Leestip van de dag – maandag 12 juni 2017

Homilie uitvaart mgr. Leon Lemmens

Lees de homiliie de die kardinaal Jozef De Kesel zaterdag uitsprak tijdens de uitvaart van mgr. Leon Lemmens (zie foto) in de Mechelse Sint-Romboutskathedraal.

We hebben zo juist in de eerste lezing de grote profetie van Jesaja gehoord. Het is een visioen van vrede als, op het einde, alles zal zijn volbracht. Een grote maaltijd wordt aangericht, door God zelf aangeboden op de Sion. Niet alleen voor zijn volk maar voor alle volkeren. Een maaltijd waarop niemand is uitgesloten. Een maaltijd van uitgelezen spijzen en belegen wijnen Het is het beeld van een geheelde en verzoende mensheid. Waar men dezelfde tafel deelt, als één familie, als broers en zusters. Waar haat en tweedracht, geweld en terreur verdwenen zijn. Waar men elkaar niet meer naar het leven staat. Alle tranen worden afgewist en de dood zal niet meer zijn. Visioen van hoop dat in het mensenhart leeft, al zolang mensen bestaan. Het is de vrede waarvan de Schift getuigt als van Gods belofte. Het is de hoop die geschreven staat in het hart van het evangelie.

Ook in het evangelie is dikwijls sprake van een maaltijd. Meer dan eens horen we er dat Jezus te gast is en maaltijd houdt. Niet alleen met zijn leerlingen, maar uitgerekend ook met mensen bij wie men hem niet verwacht. Bij “de anderen”, bij hen die er zogenaamd niet bij horen. Het evangelie vermeldt ons nog hoe misprijzend sommigen daarover gesproken hebben: ”Hij is de vriend van zondaars en Hij eet met hen”. Voor Jezus behoorden die maaltijden en de ontmoetingen met die anderen essentieel tot zijn boodschap. Hij verkondigde de nabijheid van Gods Koninkrijk. Met als enige wet die van de liefde en de barmhartigheid. Liefde zo ruim als die van God zelf.  Liefde dus ook voor hen die je toch altijd weer riskeert als je vijand te zien, je rivaal, diegene die je bedreigt. Want, zo heeft Hij ooit gezegd, “als je alleen je broeder groet, wat voor buitengewoons doe je dan?”

Vrienden, het is dat evangelie dat onze dierbare confrater Leon heeft verkondigd. Het was voor hem niet zomaar een leer of een theorie maar een woord van leven.

Hij heeft zelf gevraagd dat hij begraven zou worden
in een eenvoudige kist. En dat op die kist alleen
de Schrift zou liggen, geopend op het evangelie dat
we zo pas gehoord hebben.

Het is het evangelie dat hij zelf koos voor zijn priesterwijding. Over Jezus die overal rondtrekt, in alle dorpen en steden, met het goede nieuws van Gods nabijheid. Als een vreugdebode, vergevend en helend. Met een groot hart voor elke mens. Waarvan velen aan hun lot overgelaten, als schapen zonder herder. Geen mens was Hem te min. In die oogst heeft onze medebroeder, Monseigneur Lemmens gewerkt, als een noeste arbeider, met grote bewogenheid en gedrevenheid, en met overtuiging.

Ook voor hem was de ontmoeting met de ander mens wezenlijk voor de verkondiging en de beleving van dat evangelie. Want wat heeft liefde tot God of godsdienst te betekenen, als het me onverschillig maakt voor mijn lotgenoten of zelfs vijandschap en verdeeldheid zaait? Dat heeft hij al vroeg aangevoeld. Al van in zijn studietijd te Rome toen hij Sant’Egidio leerde kennen. Daar heeft hij de kracht van het evangelie leren ervaren en de vriendschap met de armen die er wezenlijk mee verbonden is en ons bevrijdt van alle zelfgenoegzame onverschilligheid. Het is de leidraad gebleven heel de tijd van zijn zo actieve en intense inzet als arbeider in de oogst van zijn Heer die hem daartoe geroepen had.

Hij had de kerk lief. Hoe verlangde hij naar haar vernieuwing, haar herbronning. Niet een oppermachtig instituut maar een kerk die iets had van de eerste gemeenschap van Jeruzalem. Een Kerk die haar eigen wortels niet verloochent. Een biddende Kerk, die de oorspronkelijke kracht van de liturgie opnieuw ontdekt. Een Kerk ook in diepe verbondenheid met de andere zusterkerken. Maar geen kerk die zich terugplooit op zichzelf, de wereld de rug toekeert en maatschappelijk irrelevant wordt. Een kerk die de ander in eerbied tegemoet gaat en in dialoog treedt.

Daar heeft hij als geen ander in onze Vlaamse kerk
voor geijverd. En hij bedoelde het als een dialoog
van de vriendschap, oprechte vriendschap met Joden
en moslims en met alle mensen van welke overtuiging ook.

Want de ander, boven de ideologische grenzen uit, is een vriend en een bondgenoot in de strijd om een meer rechtvaardige en humane samenleving en in het verzet tegen de onverschilligheid die het samenleven onmogelijk maakt. “Zalig die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid en die de vrede brengen, want zij zullen kinderen van God genoemd worden”.

Het is een groot verdriet dat hij zo vroeg van ons is moeten heengaan. Voor zijn familie, voor het vicariaat Vlaams-Brabant en voor de gemeenschap van Sant’Egidio, voor mij ook en voor ons bisdom en voor de kerk van ons land. Meer dan zeven maanden heeft hij zijn ziekte gedragen. Op een wijze die bewondering afdwingt. Zoveel geloof, zoveel vertrouwen, zoveel innerlijke  vrede. Elk bezoek heeft me stil gemaakt en mij gesterkt in het geloof. Hij is uiteindelijk nog onverwacht gestorven. Zo vlak voor Pinksteren wanneer heel de Kerk bidt om de komst van de andere Helper, de Trooster, Hij “die Heer is en het leven geeft”.  In de dagen voor Pinksteren leest de Kerk in haar liturgie uit de afscheidsrede van Jezus, zijn laatste woorden. Hij bidt voor zijn leerlingen. Hij bidt voor de eenheid. Nog de dag voor zijn afsterven moet ook hij het wellicht nog gelezen hebben: hoe Jezus bidt tot zijn Vader “opdat zij één zijn zoals  Wij één zijn, Ik in hen en Gij in Mij”. En dan voegt Jezus eraan toe: “dat zij die Gij Mij gegeven hebt met Mij mogen zijn waar Ik ben”. Het is vandaag het gebed van ons allen die hem nu ten grave dragen. In het geloof dat “geen oog heeft gezien en geen oor heeft gehoord wat God bereid heeft voor hen die Hem liefhebben”.

+ Kardinaal Jozef De Kesel, aartsbisschop van Mechelen-Brussel

Bron: Kerknet.be