Leestip van de dag – maandag 13 februari 2017

Geen professionelen in het sacrale maar vaders en moeders

Homilie door Paus Franciscus tijdens de eucharistieviering met de religieuzen in de Sint-Pietersbasiliek te Rome op 2 februari 2017

Voor de 21e Werelddag van het Godgewijd Leven, op 2 februari 2017, moedigde paus Franciscus Godgewijde personen aan geen «professionelen van het sacrale» te zijn, noch «geloofsactivisten», maar «vaders, moeders of broeders». In de eucharistieviering in de Sint-Pietersbasiliek van het Vaticaan, riep hij op de bekoring af te wijzen om te “overleven” en om “terug te vinden wat ooit ons hart ontvlamd heeft”.

Wanneer de ouders van Jezus het Kind wegbrengen om de voorschriften van de Wet aan Hem te laten voltrekken, neemt Simeon “door de Geest gedreven” (Lc. 2,27) het Kind in zijn armen en begint te loven. Een zegen en lofzang: “mijn ogen hebben thans uw Heil aanschouwd, dat Gij voor alle volken hebt bereid, een licht dat voor de heidenen straalt, een glorie voor uw volk Israël” (v. 30-32). Simeon heeft niet alleen mogen zien, maar heeft ook het voorrecht de hoop die hij verwachte te mogen omarmen en het doet hem jubelen van vreugde. Zijn hart verheugt zich omdat God te midden van Zijn volk woont; hij voelt zich vlees van Zijn vlees.

De liturgie van vandaag zegt ons dat Jezus zich met deze ritus (veertig dagen na de geboorte) naar Gods Wet richt, maar eigenlijk komt Hij het gelovige volk tegemoet (cf Romeins Missaal, 2 februari, kaarsprocessie). De ontmoeting van God met Zijn volk wekt vreugde en vernieuwt de hoop.

De lofzang van Simeon is het lied van de gelovige mens die op het einde van zijn dagen kan zeggen: het is waar, hoop op God stelt nooit teleur (cf Rom. 5,5), het is geen bedrog. Simeon en Hanna kunnen in hun ouderdom nieuwe vruchtbaarheid krijgen, en al zingend getuigen zij daarvan: het leven verdient hoopvol geleefd te worden want de Heer houdt Zijn belofte; en Jezus zal deze belofte zelf uitleggen in de synagoge van Nazaret: zieken, gevangenen, eenzamen, armen, bejaarden, zondaars worden ook gevraagd hetzelfde lied van hoop in te zetten; Jezus is met hen, Hij is met ons (cf Lc. 4,18-19).

Dit lied van hoop hebben wij van onze vaders geërfd. Zij hebben ons in deze dynamiek binnen geleid. Op hun gelaat, in hun leven, in hun dagelijkse en constante toewijding hebben wij kunnen zien dat deze lofzang mens geworden is. Wij hebben de dromen van onze vaders geërfd, we zijn erfgenamen van de hoop die onze moeders en vaders, onze stichters en oudsten niet teleurgesteld heeft. Wij zijn erfgenamen van de ouderen die de moed hadden om te dromen; en zoals zij, willen ook wij vandaag zingen: God misleidt niet, de hoop op Hem stelt niet teleur. God komt Zijn volk tegemoet. En wij willen zingen en ons vertrouwd maken met de profetie van Joël : “Ik zal mijn geest uitstorten over alle mensen, uw zonen en uw dochters zullen profeteren, uw grijsaards dromen zien, uw jonge mannen visioenen krijgen” (3,1).

Het doet ons goed de droom van onze vaders over te nemen om vandaag te kunnen profeteren en terug te vinden wat ons hart ooit ontvlamd heeft. Droom en profetie samen. Herinnering aan de manier waarop de ouderen, onze vaders en moeders droomden, en moed om die droom op een profetische manier verder te zetten.

Deze houding zal ons, Godgewijden, vruchtbaar maken, maar ons vooral behoeden voor de bekoring die ons Godgewijd leven steriel kan maken: de bekoring om te overleven. Een kwaad dat zich geleidelijk in ons en onze gemeenschappen kan nestelen.  De houding van overleven maakt ons reactionair, bang; zij sluit ons langzaam en geruisloos op in onze huizen en schema’s. Zij doet ons naar het verleden kijken, naar succesvolle – maar voorbije – ondernemingen, die geen profetische creativiteit wekken, voortgekomen uit de dromen van onze stichters, maar een kortere weg zoeken om te vluchten voor de uitdagingen van vandaag die aan onze deur kloppen. De psychologie van het overleven ontneemt de kracht aan onze charisma’s, omdat zij ze wil onderwerpen, in handbereik brengen, maar daardoor beroven van de scheppende kracht waarmee ze begonnen zijn; zij zorgt er eerder voor dat wij ruimten, gebouwen of structuren beschermen dan een nieuw proces mogelijk te maken. De bekoring om te overleven doet ons de genade vergeten, zij maakt ons tot professionelen van het sacrale, maar geen vaders, moeders of broeders in de hoop die wij geroepen zijn te profeteren. Dit klimaat van overleven versteent het hart van onze ouderen door hen te beroven van de capaciteit om te dromen en maakt zo de profetie onvruchtbaar die jongeren geroepen zijn te verkondigen en te verwezenlijken. Kortom, de bekoring om te overleven wordt een gevaar, een bedreiging, een tragedie in plaats van een kans voor de zending die de Heer ons geeft. Deze houding is niet alleen eigen aan het Godgewijde leven maar wij vooral worden gevaagd er niet voor te bezwijken.

Keren wij terug naar de passage uit het Evangelie en kijken wij opnieuw naar het tafereel. Wat de lofzang van Simeon en Hanna opwekte, was zeker niet dat zij naar zichzelf keken, dat zij hun persoonlijke situatie ontleedden en herbekeken. Het was geen angstig opsluiten in zichzelf dat een of ander ongeluk hen kon overkomen. Wat de lofzang opwekte was de hoop, de hoop die hen in hun ouderdom ondersteunde. Deze hoop ziet zich beloond in de ontmoeting met Jezus. Wanneer Maria het Kind van de Belofte in de armen van Simeon legt, begint de oude man zijn dromen te bezingen. (…) wanneer Zij Jezus te midden van Zijn volk brengt, vindt hij vreugde. Ja, alleen dat kan ons terug vreugde en hoop geven, alleen dat zal ons behoeden voor een houding van overleven. Alleen dat zal ons leven vruchtbaar maken en ons hart levendig houden. Jezus brengen waar Hij moet zijn: te midden van Zijn volk.

Wij zijn allemaal bewust van de multiculturele verandering die wij meemaken; niemand twijfelt eraan. Vandaar het belang dat een Godgewijde zich met Jezus in het leven moeten voegen, te midden van die grote veranderingen. Zending – in overeenstemming met elk specifiek charisma – is zich herinneren dat wij uitgenodigd werden om gist te zijn in deze concrete massa. Zeker, er kan betere “bloem” zijn, maar de Heer heeft ons uitgenodigd het deeg hier en nu te laten rijzen, met de uitdagingen die zich aan ons voordoen. Niet door een defensieve houding, niet gedreven door onze angst, maar de handen aan de ploeg, en proberen het graan te laten groeien dat dikwijls tussen onkruid werd gezaaid. Jezus te midden van Zijn volk brengen, betekent een contemplatief hart hebben dat in staat is te onderscheiden waar God is in de straten van onze steden, dorpen, wijken. Jezus te midden van Zijn volk plaatsen, betekent het kruis van onze broeders dragen en helpen dragen. Het is Jezus’ wonden willen aanraken in de wonden van de wereld, die gekwetst is en verlangt en vraagt om te verrijzen.

Ons met Jezus te midden van Zijn volk plaatsen! Niet als geloofsactivisten maar als mannen en vrouwen die voortdurend vergeven worden, mannen en vrouwen verenigd door het doopsel om deze zalving en vertroosting van God met anderen te delen.

Ons met Jezus te midden van Zijn volk plaatsen, want “wij ervaren vandaag de noodzaak om de mystiek van het samenleven te ontdekken en door te geven, van het zich onder elkaar te begeven, elkaar te ontmoeten, elkaar in de arm te nemen, elkaar te ondersteunen, mee te gaan in deze wat chaotische vloedgolf die zich (met de Heer) in een echte ervaring van broederlijkheid kan omvormen tot een solidaire karavaan en heilige pelgrimage. (…) deze weg kunnen gaan, zou een goede zaak zijn, heel herscheppend, heel bevrijdend en vol van hoop! Uit zichzelf treden om verbonden met anderen te leven, doet goed” (Apost. Exh. Evangelii gaudium, nr. 87), het doet niet alleen goed, maar verandert ons leven en onze hoop in een lofzang. Maar dat kunnen wij verwezenlijken als wij de dromen van onze vaderen tot de onze maken en tot een profetie maken.

Vergezellen wij Jezus zodat Hij Zijn volk kan ontmoeten, zodat Hij te midden van Zijn volk kan zijn, niet in beklag of bangelijkheid van wie vergeet te profeteren omdat hij zich niet bezig houdt met de dromen van zijn vaderen, maar in lofzang en sereniteit; niet in opwinding maar in het geduld van wie zich toevertrouwt aan de Geest, die Heer is van dromen en profetie. En zo delen wij wat ons toebehoort: het lied dat voortvloeit uit de hoop.