Lezingen van de dag – zaterdag 21 nov. 2015

ZATERDAG IN WEEK 33 DOOR HET JAAR


Uit het eerste boek Makkabeeën 6, 1-13

Al het leed dat koning Antiochus op het einde van zijn leven moest ondergaan verklaart de schrijver als een straf voor zijn optreden tegen de Joden en tegen hun God. Antiochus komt op zijn ziekbed ook tot dit besef. In tijden dat het niet zo goed gaat denken de mensen meer na over hun situatie.

Op zijn tocht door de oostelijke provincies hoorde koning Antiochus dat er in Perzië een stad lag, Elymaïs, die beroemd was om haar schatten van zilver en goud. De tempel van die stad was uitzonderlijk rijk; er hingen vergulde helmen, schilden en wapens, daar achtergelaten door Filippus’ zoon koning Alexander, de Macedoniër, de eerste koning van de Grieken.
Antiochus wilde de stad innemen en plunderen maar slaagde daar niet in, want de inwoners hadden lucht gekregen van zijn voornemen en verzetten zich met hand en tand. Hij moest de wijk nemen en aanvaardde diep teleurgesteld de terugtocht naar Babylon.
Terwijl hij nog in Perzië was, kwam iemand hem vertellen dat de legers die naar Judea waren gegaan op de vlucht waren gejaagd: dat zelfs Lysias, die met een groot leger was opgetrokken, was teruggedreven, en dat de vijand zich had kunnen versterken met de wapens, het oorlogstuig en de grote buit die ze van de verslagen legers hadden geroofd. Ook werd hem verteld dat de vijand de gruwel op het altaar had neergehaald die hij in Jeruzalem had opgericht, dat de muren om het heiligdom weer waren opgebouwd en dat een van zijn steden, Bet–Sur, was ommuurd.
Toen de koning dit hoorde, was hij zo verbijsterd en geschokt dat hij zich op zijn bed wierp; hij was ziek van ellende omdat niets was verlopen zoals hij had gewild. Dagenlang hield hij het bed, omdat hij steeds weer werd overvallen door diepe wanhoop, en uiteindelijk voelde hij dat hij zou sterven.
Hij riep al zijn vertrouwelingen bij zich en zei tegen hen: ‘Ik kan niet meer slapen, want ik word verteerd door verdriet. Ik blijf me maar afvragen waarom ik in deze poel van ellende terecht ben gekomen. Tijdens mijn bewind ben ik immers mild geweest en was ik geliefd. Maar nu herinner ik me de wandaden die ik in Jeruzalem heb begaan: ik heb al het goud en zilver uit de stad geroofd en zonder reden opdracht gegeven de inwoners van Judea uit te roeien. Ik besef dat mijn wandaden mij in deze ellende hebben gestort, zodat ik nu in een vreemd land diep ongelukkig moet bezwijken.’

 

Psalm 9, 2 + 3 + 4 + 6 + 16b + 19

Refr.: U wil ik loven, Heer, met heel mijn hart.

Ik wil U loven, Heer, met heel mijn hart, Drieeenheid_2
vertellen van uw wonderdaden.
Ik wil vrolijk zijn, U toejuichen,
uw Naam bezingen, Allerhoogste,
nu mijn vijanden terugdeinzen,
ten val komen en onder uw blik vergaan.

U hebt volken bedreigd, goddelozen omgebracht,
hun namen uitgewist voor eeuwig.
De volken verdwijnen in de kuil die zij groeven,
hun voet raakt verstrikt in het net
dat zij heimelijk spanden.
Maar God vergeet de armen niet,
voor de zwakken is niet alle hoop verloren.

 

Uit het evangelie volgens Lucas 20, 27-40

De Sadduceeën trachten Jezus’ opvattingen over de verrijzenis belachelijk te maken door een onwaarschijnlijk voorstel. Jezus antwoordt dat zij het probleem al te menselijk en verkeerd stellen. De wereld van de verrijzenis is een gans andere. Als zij Mozes goed begrijpen zullen zij verstaan dat God zijn verbond doortrekt over de dood heen.

Enkele Sadduceeën, die ontkennen dat er een opstanding is, kwamen naar Jezus toe en vroegen Hem: ‘Meester, Mozes heeft ons het volgende voorgeschreven: als een gehuwd man sterft zonder dat zijn vrouw kinderen heeft gebaard, moet zijn broer met die vrouw trouwen en nakomelingen verwekken voor zijn broer. Nu waren er zeven broers. De eerste was gehuwd, maar stierf kinderloos; daarna trouwde de tweede broer met de vrouw en vervolgens de derde, en toen de andere broers, maar alle zeven waren ze kinderloos toen ze stierven. Ten slotte stierf ook de vrouw. Wiens vrouw is ze dan bij de opstanding? Alle zeven zijn ze immers met haar getrouwd geweest.’
Jezus zei tegen hen: ‘De kinderen van deze wereld huwen en worden uitgehuwelijkt, maar wie waardig bevonden is deel te krijgen aan de komende wereld en aan de opstanding van de doden, huwt niet en wordt niet uitgehuwelijkt. Zij kunnen ook niet meer sterven, want ze zijn als engelen en ze zijn kinderen van God omdat ze deel hebben aan de opstanding. Dat de doden opgewekt worden, dat heeft ook Mozes al duidelijk gemaakt in de tekst over de doornstruik, waar hij spreekt over de Heer als de God van Abraham en de God van Isaak en de God van Jakob. Hij is geen God van doden, maar van levenden, want voor Hem zijn allen in leven.’
Enkele schriftgeleerden zeiden: ‘Meester, wat U zegt is juist.’
En niemand durfde Hem nog een vraag te stellen.

Van Woord naar leven

Wat volgt heb ik wel eens eerder genomen als overweging. Maar ik vind het zo mooi dat ik het graag nog een keer herhaal.Zijn naam was Frans. Hij woonde sinds enkele jaren bij ons in het rusthuis. Zijn vrouw, van wie hij altijd zielsveel gehouden heeft, was reeds enkele jaren overleden. Kinderen hadden ze niet, die konden ze niet krijgen. Maar hun hele leven hebben ze beiden een andere vruchtbaarheid aan de samenleving geschonken door allerlei goed werk. Het zijn altijd eenvoudige, maar mooie mensen geweest. Frans werd ziek en dacht aan de mogelijkheid misschien ook te moeten sterven. Hij vroeg me of het mogelijk was de ziekenzalving te krijgen. Ik besprak het met onze inwonende priester van het rusthuis, en diezelfde namiddag nog kreeg hij het sacrament toegediend. Het was een kort, sereen moment, waarbij Frans elk woord dat er gezegd en gebeden werd bewust met z'n hart mee deed. Bijzonder de woorden van vergeving die de priester uitsprak, en het ontvangen van de communie, brachten zijn emoties in een diepe vertedering voor wat hij zo pas ontvangen had. Toen de priester de kamer had verlaten haalde ik nog een kopje thee voor Frans en we praatten wat na. Ik vroeg hem hoe hij de ziekenzalving had beleefd. Hij zei: 'Wel Kris, het kan raar klinken, maar ik voel me nu op gelijke hoogte met mijn vrouw. En hoe graag ik ook geleefd heb, ik verlang te zijn waar zij is. Ja, ik verlang naar de hemel.'Ik heb nog nooit zo'n mooie inhoud weten verwoorden wat betreft het sacrament van de ziekenzalving. Men kan daar zware boeken over schrijven, goed gefundeerde theologische beschouwingen over maken... Frans wist in die eenvoudige verwoording te zeggen wat ziekenzalving inhield.Mochten ook wij zo verlangen naar Gods eeuwige liefde. Niet door zo snel mogelijk te willen overlijden, maar wel door de realiteit van het eeuwig leven in ons leven te integreren. Dat zal ons anders doen leven, meer bewust voor wat het échte leven inhoudt, meer oor hebbend voor wat Christus van ons vraagt, en ja... zelfs uitkijkend.Kardinaal Danneels zei ooit dat wij als christenen zo zouden moeten leven alsof de dag die we nu leven onze laatste dag zou kunnen zijn. En dit dus elke dag. Hoe graag en bewust we ook zullen leven hier op aarde, alle dualiteit tussen aards en hemels leven zal opgeheven worden. Onze daden van liefde zullen een eeuwigheidswaarde krijgen. Ons verlangen naar Christus zal zich niet richten naar deze moment alleen, maar het zal een verlangen zijn in het licht van het eeuwige leven. Dit alles zal ons vreugde geven, diepe blijdschap, omdat we die innige verbondenheid met de hemel nu al diep zullen doorvoelen.En, niet onbelangrijk, we zullen leven in vriendschap met de hemel, met allen die ons zijn voorgegaan. Wij zullen bidden en zingen met hen, en zij voor ons.Ja, God is groot !krisReageren, je eigen woordje plaatsen, of uitwisselen over de overweging, kan via de blog Van Woord naar leven.

Laten wij bidden

Heer,kaarsjes-rood-300x225 doe ons her-inneren dat het eeuwig leven realiteit is. Leer ons te leven in het licht van dat eeuwig leven, opdat onze daden van liefde veel verder reiken dan het moment, maar dat het in uw naam een eeuwigheidswaarde krijgt. Amen.

De Bijbelteksten zijn ontleend aan de NBV21, © Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap.
De korte inleidingen op de lezingen zijn ontleend aan het week- en zondagmissaal, door de benedictijnen van de Sint-Andriesabdij en de norbertijnen van de abdijen Averbode, Postel en Tongerlo, o.l.v. Jos Van Der Veken, uitgegeven bij Brepols-Licap, © Brepols 2007.