29 juli – HH. Marta, Maria en Lazarus

Gedachtenis – eigen lezingen

Uit de eerste brief van Johannes 4, 7-16

Als wij elkaar liefhebben, woont God in ons.

Geliefde broeders en zusters, laten wij elkaar liefhebben, want de liefde komt uit God voort. Ieder die liefheeft is uit God geboren en kent God. Wie niet liefheeft kent God niet, want God is liefde. En hierin is Gods liefde ons geopenbaard: God heeft zijn enige Zoon in de wereld gezonden, opdat we door Hem zouden leven. Het wezenlijke van de liefde is niet dat wij God hebben liefgehad, maar dat Hij ons heeft liefgehad en zijn Zoon heeft gezonden om verzoening te brengen voor onze zonden.
Geliefde broeders en zusters, als God ons zo heeft liefgehad, moeten ook wij elkaar liefhebben. Niemand heeft God ooit gezien. Maar als we elkaar liefhebben, blijft God in ons en is zijn liefde in ons tot volmaaktheid gekomen. Dat wij in Hem blijven en Hij in ons, weten we doordat Hij ons heeft laten delen in zijn Geest. En we hebben zelf gezien waarvan we nu getuigen: dat de Vader zijn Zoon gezonden heeft als redder van de wereld. Als iemand belijdt dat Jezus de Zoon van God is, blijft God in hem en blijft hij in God. Wij hebben Gods liefde, die in ons is, leren kennen en vertrouwen daarop. God is liefde. Wie in de liefde blijft, blijft in God, en God blijft in hem.

Psalm 34, 2-11

Refr.: Gelukkig de mens die schuilt bij de Heer.

De Heer wil ik prijzen, elk uur van de dag,
mijn mond is altijd vol van zijn lof.
Laat mijn leven een loflied zijn voor de Heer,
de nederigen zullen het met vreugde horen.

Roem met mij de grootheid van de Heer,
sluit u aan om zijn naam te verheffen.
Ik zocht de Heer en Hij gaf antwoord,
Hij heeft mij van alle angst bevrijd.

Wie naar Hem opzien, stralen van vreugde,
schaamte zal hun gezicht niet kleuren.
In mijn verdrukking riep ik tot de Heer,
Hij heeft geluisterd en mij uit de nood gered.

De engel van de Heer waakt
over wie Hem vrezen, en bevrijdt hen.
Proef en geniet de goedheid van de Heer,
gelukkig de mens die bij Hem schuilt.

Vromen, heb ontzag voor de Heer:
wie Hem vreest lijdt geen gebrek.
Jonge leeuwen lopen hongerig rond,
wie de Heer zoekt, ontbreekt het aan niets.

Vers voor het evangelie (Joh 8, 12b)

Alleuia.
Ik ben het licht voor de wereld, zegt de Heer.
Wie Mij volgt loopt nooit meer in de duisternis,
maar heeft licht dat leven geeft.
Alleluia.

Uit het evangelie volgens Johannes 11, 19-27

‘Ik ben de opstanding en het leven’

In die dagen waren er veel Joden naar Marta en Maria gekomen om hen te troosten nu hun broer gestorven was. Toen Marta hoorde dat Jezus onderweg was ging ze Hem tegemoet, terwijl Maria thuisbleef. 
Marta zei tegen Jezus: ‘Als U hier was geweest, Heer, zou mijn broer niet gestorven zijn. Maar zelfs nu weet ik dat God U alles zal geven wat U vraagt.’ 
Jezus zei: ‘Je broer zal uit de dood opstaan.’ 
‘Ja,’ zei Marta, ‘ik weet dat hij bij de opstanding op de laatste dag zal opstaan.’ 
Maar Jezus zei: ‘Ik ben de opstanding en het leven. Wie in Mij gelooft zal leven, ook wanneer hij sterft, en ieder die leeft en in Mij gelooft zal nooit sterven. Geloof je dat?’ 
‘Ja, Heer,’ zei ze, ‘ik geloof dat U de messias bent, de Zoon van God die naar de wereld zou komen.’

Van Woord naar leven

GELOVEN, NIET BEGRIJPEN
Joh 11, 19-27

Vandaag lezen we het indrukwekkende verhaal van de twee zussen Marta en Maria. Ze zijn diepbedroefd nu hun broer Lazarus gestorven is. Vrienden tonen hun meeleven door Maria en Marta te bezoeken. Zo ging dat al in oude tijden, en zo gebeurt het ook nu. Met zo’n diep leed is het nodig dat je op allerlei manieren gesteund wordt. Velen van ons zullen dat herkennen.

Jezus is op het moment van Lazarus’ sterven niet in Judea, maar wil er wel naar terug, ondanks het feit dat het daar steeds gevaarlijk voor hem wordt. Lazarus is zijn vriend. Het vreemde is dat Jezus, die veel van Lazarus houdt, niet à la minute opstapt en naar zijn zussen toegaat. Hij laat hen nog twee dagen wachten. Dat is heel lang. Als Jezus aankomt is Lazarus al begraven. Waarom wacht Hij zo lang, is de vraag die bij ons op kan komen.

In het verhaal van vandaag komt Marta over als de actieve vrouw. Zo kennen we haar vanuit een andere tekst waarin zij de gastvrouw is, terwijl Maria aan de voeten van Jezus zit om te luisteren naar wat Hij vertellen wil. Nu hen ter ore is gekomen dat Jezus onderweg is, is het Marta die Hem tegemoet loopt, en een gesprek met Jezus aangaat, niet zittend aan zijn voeten, maar gewoon onderweg. Als U hier was geweest, Heer, zou mijn broer niet gestorven zijn. In haar verdriet klinkt het bijna als een verwijt, maar ze voegt er een bijzondere zin aan toe, waardoor dat eventuele verwijt wegvalt: Maar zelfs nu weet ik dat God U alles zal geven wat U vraagt.

Wat een geloof heeft Marta! Het gesprek gaat op een onbegrijpelijke manier verder. Telkens als ik het lees ben ik verwonderd over de wisselwerking tussen de vragen en Jezus’ antwoorden die niet echt verhelderen en ook niet te volgen zijn: Je broer zal uit de dood opstaan. Ook dat gelooft Marta. Ze gelooft alles wat Jezus zegt. De antwoorden van Marta geven vooral weer, dat ze in Jezus gelooft dat Hij de Messias is, de Zoon van God, die naar de wereld zal komen. Maar hoe moet ze toch begrijpen wat Jezus bedoelt als Hij zegt dat haar broer uit de dood zal opstaan? Natuurlijk weet ze, dat het gebeuren zal op de laatste dag. Maar dat bedoelt Jezus niet. Jezus gaat nu nog duidelijker zeggen dat Hijzelf de opstanding en het leven is, en dat er enkel geloof in Hem nodig is. Hij vraagt of Marta dat dan kan geloven, dat je verder leeft als je gestoven bent, mits je in Hem gelooft.
Dat antwoord van Jezus blijft nog steeds ergens zweven, want Marta reageert er indirect op. Ze gelooft, maar ze begrijpt het niet.
Misschien had ze verwacht dat ze samen onderweg over Lazarus konden praten, maar het hele gesprek was een geloofsgesprek, te hoog om te kunnen bevatten. Althans op dit door en door verdrietige moment.

Als wij het sterven meemaken van een dierbare, dan zouden we het liefste die dierbare concreet weer bij ons willen hebben. Jezus zegt dat iemand die gestorven is niet echt sterft, maar leeft, jawel, maar dat is vooral een kwestie van geloven. Dit komt niet altijd binnen als je zoveel verdriet hebt. Het kan op den duur wel een houvast worden, maar niet meteen. Het verdriet moet eerst een plaats mogen krijgen. Dat is een eerbetoon aan degene die gestorven is. Het zegt iets over de liefde die je voor die persoon in jezelf meedraagt. Langzamerhand kunnen de woorden van Jezus pas verhelderend zijn. Als je verzet tegen het sterven gebroken is, zal je hart, door te geloven en je over te geven, aan gaan voelen dat de geliefde leeft, in Hem die LEVEN IS. Dat vraagt tijd, kort of lang, voor iedereen anders.

Laten we bidden

God van het leven,
levende God,
kijk naar ons om
als het sterven op onze weg komt,
van een ander, van onszelf,
een dierbare, of onbekende,
of het massale sterven tijdens oorlogen.
Wij willen graag geloven
dat ons leven in U geborgen is.
Geef ons kracht om te geloven
dat wijzelf en onze dierbaren
in U mogen rusten in eeuwigheid.
Amen

Lieve mensen, de dood is niet onze vijand, al ervaren we dat vaak wel zo. Durf jezelf en je dierbaren toe te vertrouwen aan de God die Liefde is en nooit laat varen het werk van zijn handen, zoals dat zo mooi in een gebed staat.

Ricky Rieter

 

 

Reageren of uitwisselen betreffende de overweging kan via de blog Van Woord naar leven.

De Bijbelteksten zijn ontleend aan de NBV21, © Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap.
De korte inleidingen op de lezingen zijn ontleend aan het week- en zondagmissaal, door de benedictijnen van de Sint-Andriesabdij en de norbertijnen van de abdijen Averbode, Postel en Tongerlo, o.l.v. Jos Van Der Veken, uitgegeven bij Brepols-Licap, © Brepols 2007.