5e paaszondag – A

Uit de Handelingen van de Apostelen 6, 1-7

Bekeerlingen uit het heidendom stelden de jonge christelijke gemeenschap van Jeruzalem voor een ongewone situatie. De apostelen zochten en vonden er een even ongewone oplossing voor. Zij riepen nieuwe ambten in het leven. Zoals in elke periode van de Kerk, gaf de heilige Geest de nodige inspiratie voor een passende vernieuwing.

Toen het aantal leerlingen toenam, ontstond er op een gegeven moment ontevredenheid bij de Griekstaligen, die de Hebreeuwssprekenden verweten dat de weduwen uit hun groep bij de dagelijkse ondersteuning werden achtergesteld. 
Daarop riepen de twaalf apostelen de voltallige gemeenschap van leerlingen bijeen en zeiden: ‘Het is niet goed dat wij de zorg dragen voor de gemeenschappelijke maaltijden, want daardoor verwaarlozen we de verkondiging van Gods woord. Kies daarom, broeders en zusters, uit uw midden zeven wijze mannen die goed bekendstaan en vervuld zijn van de Geest. Aan hen zullen we deze taak opdragen, terwijl wij ons zullen wijden aan het gebed en aan de verkondiging van het woord van God.’
Alle leerlingen stemden met dit voorstel in. Ze kozen Stefanus, een diepgelovig man, die vervuld was van de heilige Geest, en verder ook Filippus, Prochorus, Nikanor, Timon, Parmenas en Nikolaüs, een proseliet uit Antiochië. Ze lieten deze mannen plaatsnemen voor de apostelen, die een gebed uitspraken en hun daarna de handen oplegden. 
Het woord van God vond steeds meer gehoor, zodat het aantal leerlingen in Jeruzalem sterk groeide; ook een grote groep priesters aanvaardde het geloof.

Gezongen antwoordpsalm 33

(tekst onder geluidsfragment)

Refr.: Geef ons, Heer, uw barmhartigheid, zoals wij op U vertrouwen.

Jubel, gerechtigen voor de Heer,
rechtschapenen past een lofzang.
Huldig de Heer met citerspel,
en speel voor Hem op de harp.

Oprecht is immers het woord van de Heer
en al wat Hij doet is betrouwbaar.
Recht en gerechtigheid heeft Hij lief,
de aarde is vol van zijn mildheid.

Het oog van de Heer rust op hen die Hem vrezen,
die rekenen op zijn erbarming.
Dat Hij hen ontrukken zal aan de dood,
bij hongersnood hen zal voeden.

Uit de eerste brief van Petrus 2, 4-9

Ieder gebed, iedere activiteit is slechts welgevallig aan God door Jezus Christus. Hij alleen is onze enige Hogepriester. Het ganse godsvolk is ook priester. Het is geroepen zijn bestaan aan de Heer te wijden en het evangelie aan de wereld te verkondigen.

Dierbaren,
voeg u bij Hem, bij de levende steen die door de mensen werd afgekeurd maar door God werd uitgekozen om zijn kostbaarheid, en laat u ook zelf als levende stenen gebruiken voor de bouw van een geestelijke tempel. Vorm een heilige priesterschap om geestelijke offers te brengen die God, dankzij Jezus Christus, welgevallig zijn. In de Schrift staat immers: ‘In Sion leg Ik een hoeksteen die Ik heb uitgekozen om zijn kostbaarheid; wie daarop vertrouwt, komt niet bedrogen uit.’ Kostbaar is hij voor u, die erop vertrouwt. Voor wie er niet op vertrouwen geldt echter: ‘De steen die de bouwers afkeurden is de hoeksteen geworden.’ En: ‘Het is een steen waarover men struikelt, een rotsblok waaraan men zich stoot.’ Zij struikelen omdat ze weigeren Gods woord te gehoorzamen, daartoe zijn ze bestemd. 
Maar u bent een uitverkoren geslacht, een koninkrijk van priesters, een heilige natie, een volk dat God zich verworven heeft om de grote daden te verkondigen van Hem die u uit de duisternis heeft geroepen naar zijn wonderbaarlijke licht. 

Vers voor het evangelie (Joh 14, 6)

Alleluia.
Ik ben de weg, de waarheid en het leven,
zegt de Heer.
Niemand kan bij de Vader komen
dan door Mij. 
Alleluia.

Uit het evangelie volgens Johannes 14, 1-12

Christus is de enige manier om tot de Vader te komen (Hij is de weg). Want Hij is de volle openbaring van de Vader (Hij is de waarheid). Hij is ook de bron die ons kracht geeft om de wil van de Vader te volbrengen (Hij is het leven). Wanneer wij de ietwat naïeve vraag van Filippus tot de onze maken: ‘Toon ons de Vader’, dan moeten wij ons ook het antwoord van Jezus hierop herinneren: ‘Wie Mij ziet, ziet de Vader’.

In die dagen sprak Jezus tot zijn leerlingen.
‘Wees niet ongerust, maar vertrouw op God en op Mij. In het huis van mijn Vader zijn veel kamers; zou Ik anders gezegd hebben dat Ik een plaats voor jullie gereed zal maken? Wanneer Ik een plaats voor jullie gereedgemaakt heb, kom Ik terug. Dan zal Ik jullie met me meenemen, en dan zullen jullie zijn waar Ik ben. Jullie kennen de weg naar waar Ik heen ga.’ 
Toen zei Tomas: ‘Wij weten niet eens waar U naartoe gaat, Heer, hoe zouden we dan de weg daarheen kunnen weten?’ 
Jezus zei: ‘Ik ben de weg, de waarheid en het leven. Niemand kan bij de Vader komen dan door Mij. Als jullie Mij kennen zullen jullie ook mijn Vader kennen, en vanaf nu kennen jullie Hem, want jullie hebben Hem zelf gezien.’ 
Daarop zei Filippus: ‘Laat ons de Vader zien, Heer, meer verlangen we niet.’ 
Jezus zei: ‘Ik ben nu al zo lang bij jullie, en nog ken je Me niet, Filippus? Wie Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien. Waarom vraag je dan om de Vader te mogen zien? Geloof je niet dat Ik in de Vader ben en dat de Vader in Mij is? Ik spreek niet namens mezelf als Ik tegen jullie spreek, maar de Vader, die in Mij blijft, doet zijn werk door Mij. Geloof Me: Ik ben in de Vader en de Vader is in Mij. Als je Mij niet gelooft, geloof het dan om wat Hij doet. Werkelijk, Ik verzeker jullie, wie op Mij vertrouwt zal hetzelfde doen als Ik, en zelfs meer dan dat, Ik ga immers naar de Vader.’

Van Woord naar leven

WIE MIJ ZIET, ZIET DE VADER

God, de Vader … Hoe moeten we ons Hem voorstellen? Wat is zijn oorsprong? Hoe leeft Hij? Eet Hij? Slaapt Hij? Heeft Hij een menselijk voorkomen? Is Hij streng? Is Hij ver van ons? Of woont Hij in ons? Onder ons? In de naaste? En hoe moeten we die aanwezigheid dan voorstellen? Is het een soort licht? Een mystieke kracht? Een gewaarwording van vrede? Of vreugde?

Ja, hoe moeten we ons God voorstellen? Het is een vraag die sinds mensenheugenis gesteld is, tot op heden. Ook de leerlingen van Jezus was deze vraag niet vreemd:  ‘Laat ons de Vader zien’, vroeg Filippus. Al dan niet of de vraag van Filippus inhoudelijk was … hij stelde de vraag.

Jezus had een zéér lang antwoord kunnen geven, theologisch goed onderbouwd, een antwoord dat men uitgebreid ter boek zou kunnen stellen om aan te reiken aan al wie vragen heeft over wie de Vader is.

Niets van dat. Enkel dat ene korte antwoord: ‘Wie Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien’.

Dat betekent dus dat al wie Jezus in fysieke hoedanigheid heeft gezien, de Vader heeft gezien. Niet dat de Vader uiterlijk zou lijken op de mens Jezus, maar Jezus toonde doorheen zijn woorden, zijn daden, zijn leven, de Vader. Luister naar zijn redevoeringen, lees de vele genezingsverhalen, beluister zijn oproep tot vergeving en verzoening, … Hij was en is daarin volledig beeld van de Vader.

Hoe God eruit ziet, of Hij slaapt of eet, enzovoort is van geen enkel belang. Naar Jezus kijken, en in Hem de Vader ontmoeten. Dáár gaat het over.

We kennen allemaal iconen. Heel vaak verbeelden ze Jezus. Het zijn geen kunstwerkjes om zomaar aan de muur te hangen. Ze zijn er ook niet om te pronken, en alvast niet om ze duur te verkopen. Een icoon is een gebedsvoorwerp. Bedoeling is dat we doorheen de icoon kijken. Ze zijn als vensters naar een diepere werkelijkheid. Naar Jezus kijken op een icoon is niet zozeer kijken naar de pracht van het ‘kunstwerk’, maar wel naar Jezus zelf. Je kijkt doorheen de afbeelding naar de Heer in levende lijve. Van aangezicht tot Aangezicht.
Ook hier geldt: Wie Mij ziet, ziet de Vader. Een icoon gebruiken waar Jezus op is afgebeeld is in wezen naar de Vader kijken, in pure aanbidding, geopend Hem te ontmoeten in je diepste innerlijk.

Maar ook het beluisteren van het Woord uit de Schrift. Het Woord is Jezus die ons de Vader toont. Meer: doorheen het Woord brengt Hij ons in de Vader. In het Woord leren we de Vader ten diepste kennen.

Ook in ons gebed, met of zonder woorden. Bidden is je verinnigen met de heilige Geest die je toevertrouwt aan Jezus Christus die je zal opnemen in zijn ja-woord tot de Vader. In die zin is elk christelijk gebed altijd een gebed tot de Vader.

Maar Jezus komt ons ook tegemoet doorheen de ander. Met de vraag, of het gebod: ‘Heb mij lief’. Ingaan op deze vraag is niet enkel gehoor geven aan wat de Vader doorheen de Zoon vraagt, maar het is tegelijk ook het volle leven van de Vader ontvangen door jouw ja-woord aan de oproep lief te hebben. Dus de naaste ten diepste als mens ontvangen vanuit de oproep hem of haar lief te hebben is God ontmoeten.

Ook het kruis. Heel vaak niet door God gewild. Het kind dat overreden wordt, de oorlog in Oekraïne, de vele uitgestotenen en armen in de wereld. Het is vaak doorheen deze godgeklaagde toestanden dat Christus roept: ‘Ik heb dorst!’ Deze mensen en situaties in de liefde van het evangelie omarmen is in wezen God ontmoeten en doen wat Hij vraagt doorheen zijn Zoon.

En laten we de vele omstandigheden niet vergeten waarin de Heer onzichtbaar oproept. De trouw in een huwelijk, het schenken van vergeving, aandacht voor feest. Maar ook in de schoonheid van de appelbloesem, in het sjirpen van de merel, in het geklater van de waterval, mogen we God ontmoeten in zijn Zoon.

Jezus is de Mens én de plaats waar wij God kunnen aantreffen én beleven. Moge het telkens opnieuw momenten zijn van aanbidding en dienst. Ja, moge ons leven een ware gods-dienst zijn door de liefde van de Vader gestalte te geven vanuit onze eenheid met Christus. Niet als zelfprestatie, maar als vrucht van het waaien van de Geest diep in ons innerlijk.

Laten we bidden

Vader,
naar Jezus kijken is naar U kijken.
Moge de heilige Geest
ons in deze gebedsstroom binnenvoeren,
opdat ons leven een en al liefde zou zijn,
zoals U dat bent voor ieder mensenkind.
In Christus’ naam.
Amen.

Een mooie zondag. Moge het leven één grote icoon zijn waarin je de Vader mag ontmoeten als een lofzang zonder ophouden.
Met een genegen groet, kris

 

 

Reageren of uitwisselen betreffende de overweging kan via de blog Van Woord naar leven.

De Bijbelteksten zijn ontleend aan de NBV21, © Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap.
De korte inleidingen op de lezingen zijn ontleend aan het week- en zondagmissaal, door de benedictijnen van de Sint-Andriesabdij en de norbertijnen van de abdijen Averbode, Postel en Tongerlo, o.l.v. Jos Van Der Veken, uitgegeven bij Brepols-Licap, © Brepols 2007.