7e paaszondag – A

Uit de Handelingen van de Apostelen 1, 12-14

Iedere christelijke gemeenschap moet zich in gebed voorbereiden om de Geest te ontvangen, die Jezus beloofd heeft.

De apostelen keerden van de Olijfberg terug naar Jeruzalem. Deze berg ligt vlak bij de stad, op een sabbatsreis afstand. 
Toen ze in de stad waren aangekomen, gingen ze naar het bovenvertrek waar ze verblijf hielden: Petrus en Johannes, Jakobus en Andreas, Filippus en Tomas, Bartolomeüs en Matteüs, Jakobus, de zoon van Alfeüs, en Simon de Zeloot en Judas, de zoon van Jakobus. 
Eensgezind wijdden ze zich aan het gebed, samen met de vrouwen en met Maria, de moeder van Jezus, en met zijn broers.

Gezongen antwoordpsalm 27

(tekst onder geluidsfragment)

Refr.: Ik reken er op nog tijdens mijn leven de weldaden van de Heer te ervaren.

De Heer is mijn licht en mijn leidsman,
wie zou ik vrezen ?
De Heer is de schuts van mijn leven,
voor wie zou ik bang zijn ?

Eén ding slechts vraag ik de Heer,
meer zal ik niet wensen:
dat ik in Gods huis mag wonen zolang ik leef,
dat ik de beminnelijkheid van de Heer mag ervaren,
zijn tempel weer met eigen ogen mag zien.

Wil luisteren, Heer, naar mijn roepende stem
heb medelijden en en wil mij verhoren.
Tot U spreekt mijn hart, naar U zie ik op,
uw aanschijn, Heer, tracht ik te zien.

Uit de eerste brief van Petrus 4, 13-16

Wanneer een christen vervolging lijdt om Christus’ Naam, kan hij daarin een teken zien van de aanwezigheid van de Geest in zijn leven.

Dierbaren,
hoe meer u deel hebt aan Christus’ lijden, des te meer moet u zich verheugen, en des te uitbundiger zal uw vreugde zijn wanneer zijn luister geopenbaard wordt. 
Als u gehoond wordt omdat u de Naam van Christus draagt, prijs u dan gelukkig, want dat betekent dat de Geest van God in al zijn luister op u rust. 
Laat niemand van u moeten lijden omdat hij een moordenaar is, een dief, misdadiger of onruststoker. Maar als u lijdt omdat u christen bent, schaam u dan niet en draag uw lot tot Gods eer.

Vers voor het evangelie (Joh 14, 18)

Alleluia.
Ik laat jullie niet als wezen achter,
zegt de Heer.
Ik kom bij jullie terug. 
Alleluia.

Uit het evangelie volgens Johannes 17, 1-11

Wanneer Jezus zijn weg van lijden en dood begint, vertrouwt Hij aan de Vader toe al diegenen aan wie Hij de Vader openbaarde. Onder impuls van de Geest moeten zij nu God bekend maken in de wereld.

Jezus sloeg zijn ogen op naar de hemel en zei:
‘Vader, nu is de tijd gekomen, toon nu de grootheid van uw Zoon, dan zal de Zoon uw grootheid tonen. Hij heeft van U macht over alle mensen ontvangen, de macht om iedereen die U aan Hem gegeven hebt het eeuwige leven te schenken. Het eeuwige leven, dat is dat zij U kennen, de enige ware God, en Hem die U gezonden hebt, Jezus Christus. Ik heb op aarde uw grootheid getoond door het werk te volbrengen dat U Mij opgedragen hebt. 
Vader, verhef Mij nu tot uw majesteit, tot de grootheid die Ik bij U had voordat de wereld bestond.
Ik heb uw Naam bekendgemaakt aan de mensen die U Mij uit de wereld gegeven hebt. Zij waren van U, maar U hebt hen aan Mij gegeven. Ze hebben uw woord bewaard, en nu begrijpen ze dat alles wat U Mij hebt gegeven, van U komt. 
Ik heb de woorden die Ik van U ontvangen heb aan hen doorgegeven, zij hebben ze aanvaard en nu weten ze echt dat Ik van U gekomen ben, en ze geloven dat U Mij hebt gezonden.
Ik bid voor hen. Ik bid niet voor de wereld, maar voor de mensen die U Mij hebt gegeven, omdat zij van U zijn – alles wat van Mij is, is van U, en alles wat van U is, is van Mij – en omdat in hen mijn grootheid zichtbaar geworden is. 
Ik ben al niet meer in de wereld, Ik ga naar U toe, maar zij blijven wel in de wereld.
Heilige Vader, bewaar hen door uw Naam, de Naam die U ook aan Mij gegeven hebt, zodat zij één zijn zoals Wij één zijn. 

Van Woord naar leven

GEBED

In de eerste lezing uit de Handelingen van de Apostelen horen we dat de leerlingen tussen de hemelvaart van Jezus en Pinksteren bij elkaar zitten om te bidden. We doen er goed aan om de leerlingen van de Heer te volgen en van hen te leren hoe we moeten bidden.

De lezing zegt dat ze eensgezind baden. Dat is een kenmerk dat belangrijk is voor het christelijk gebed. De eensgezindheid is tegelijk voorwaarde voor, en vrucht van, het gebed. Het gebed – tenminste dát gebed dat zich aansluit bij het bidden van de Geest – brengt mensen samen in eensgezindheid. Als gemeenschap wendt men zich naar God, met een gezindheid die gemeenschappelijk is. Bidden is immers niet zomaar vragen wat we zelf willen. Het is – in de Geest – je hart richten op God en bidden in zijn wil. Als we dit als gemeenschap doen, eensgezind dus, stemmen we ons samen af op Gods golflengte. Het is van Gods wil je eerste ambitie maken.

Van belang is ook de aanwezigheid van Maria, de Moeder van Jezus. Christelijk gebed gebeurt immers altijd in aanwezigheid van Maria. Zij gaat ons voor in het gebed, en bidt mét ons mee. Als haar kinderen neemt ze ons – bij wijze van spreken – bij de hand en brengt ze ons bij haar Zoon. Dit doet ze biddend, zich aansluitend bij ons gebed. En dit doet ze als Moeder van de Heer, én Moeder van ons. Het is belangrijk ons bewust te zijn van de aanwezigheid van Maria in ons gebed. We mogen ons namelijk toevertrouwen aan die aanwezigheid, erop vertrouwend dat zij ons effectief helpt in ons bidden. Zij zorgt ervoor dat ons gebed zuiver is, dat het inderdaad gebeurt vanuit de gloed van de Geest diep in onszelf.
De dag starten met je toevertrouwen aan Maria is daarom zo belangrijk. Je mag ervan uitgaan dat je gebed door haar geleid wordt. We mogen ervan uitgaan dat dit ook zo was bij de leerlingen die vandaag samenkomen in het bovenvertrek. Dit is – wanneer wij bidden – bij ons niet anders.

De leerlingen baden om Gods Geest. Pinksteren moest toen nog gebeuren. Bij ons is het anders. Pinksteren is reeds gebeurd en in die zin is het elke dag Pinksteren. Meer dan we moeten vragen om Gods Geest moeten we ons aansluiten bij het gebed van de Geest.
Het vragen om de Geest – wat in deze tijd vóór Pinksteren vaak gebeurt – is eigenlijk één grote smeekbede dat Hij ons in genade connecteert met Zichzelf, zodat ons gebed het gebed van Christus zou zijn.

Nog één zaak waar ik aan denk: Maria en de leerlingen komen samen op het woord van de Heer. Ze geven gehoor aan de oproep van Jezus. Eerder in het boek Handelingen lezen we: Jezus gaf hun deze opdracht: ‘Ga niet weg uit Jeruzalem, maar blijf daar wachten op wat de Vader heeft beloofd, waarover jullie van Mij hebben gehoord. Johannes doopte met water, maar binnenkort worden jullie gedoopt met de heilige Geest.’ (Hand 1, 4-5)
Wanneer wij bidden doen we dat niet op de eerste plaats omdat we daar toevallig zin in hebben. Of omdat het ons goed uitkomt. Bidden is gehoor geven aan een oproep van binnenuit, en wel door de Heer zelf. Het is op zijn woord doen wat moet gedaan worden. In vrijheid, maar tevens in gehoorzaamheid. Dat op zich maakt ons gebed niet zozeer tot ‘ons gebed’ als wel tot iets waar wij als persoon geen eigenaar van zijn. We treden als het ware in een dienst. De wereld van het gebed is niet onze wereld, maar het is eerder een wereld waar wij te gast zijn en waarvan wij deel mogen uitmaken. Het is als een huis waar je gratis in mag wonen, en al wat er staat is het jouwe en mag je ten volle benutten. Maar jij blijft de gast, en het is de gastheer – Christus zelf – die je uitnodigt bij Hem te gast te zijn.

Laten we bidden

Heer Jezus,
op uw woord willen ook wij bidden;
eensgezind en in gemeenschap.
Moge Gij het hart zijn van ons gebed,
ontsproten uit uw Geest die in ons bidt.
Om deze genade bidden wij U,
bijzonder in deze dagen vóór Pinksteren.
Amen.

Een mooie zondag,
kris

Naar de pinksternoveen

 

 

Reageren of uitwisselen betreffende de overweging kan via de blog Van Woord naar leven.

De Bijbelteksten zijn ontleend aan de NBV21, © Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap.
De korte inleidingen op de lezingen zijn ontleend aan het week- en zondagmissaal, door de benedictijnen van de Sint-Andriesabdij en de norbertijnen van de abdijen Averbode, Postel en Tongerlo, o.l.v. Jos Van Der Veken, uitgegeven bij Brepols-Licap, © Brepols 2007.