maandag in week 33 door het jaar

Uit het eerste boek Makkabeeën 1, 11-15 + 41-43 + 54-57 + 62-64

In de tweede eeuw voor Christus, onder koning Antiochus, werden de Israëlieten zwaar beproefd. Met geweld werd hun een andere godsdienst opgedrongen. Toch bleven ze standhouden en wilden liever sterven dan het Verbond te schenden.

In die tijd begon zich in Israël een groep afvalligen te roeren die de wet niet meer wilde navolgen, en zij kregen veel aanhangers. Ze zeiden: ‘Kom, laten we een verbond sluiten met de volken om ons heen, want vanaf het moment dat we ons van hen hebben afgescheiden is ons veel ellende overkomen.’ 
Hun woorden werden met instemming begroet, en enkelen uit het volk verklaarden zich bereid naar de koning te gaan. Deze gaf hun toestemming vreemde wetten en gebruiken in te voeren. Zo bouwden zij in Jeruzalem een sportschool zoals dat bij de heidense volken gebruikelijk was en lieten zij zich weer een voorhuid maken. Zij braken met het heilige verbond, vermengden zich met de heidenen en gaven zich over aan kwalijke praktijken.
Toen gaf de koning per brief aan zijn hele rijk bevel om één volk te vormen en de eigen gebruiken op te geven. En alle volken voegden zich naar het woord van de koning. Zelfs veel Israëlieten gingen over tot zijn godsdienst, offerden aan afgodsbeelden en ontwijdden de sabbat. 
Op 15 kislew van het jaar 145 liet de koning een verwoestende gruwel op het altaar bouwen en hij liet in de andere steden van Judea altaren neerzetten. Voor de huisdeuren en op straat werd wierook gebrand. Werden er wetsrollen gevonden, dan werden deze verscheurd en verbrand. Wie in het bezit van zo’n verbondsrol bleek te zijn of volgens de wet leefde, werd op last van de koning ter dood gebracht. 
Toch vonden velen in Israël de kracht zich te verzetten en geen onrein vlees te eten. Zij stierven nog liever dan dat zij zich door voedsel zouden verontreinigen en het heilige verbond zouden schenden, en ze werden dan ook ter dood gebracht. De toorn drukte zwaar op Israël.


Psalm 119, 53 + 61 + 134 + 150 + 155 + 158

Refr.: Heer, wees ons allen barmhartig.

Ik ben ontzet over de zondaars,
die uw wet verlaten.
Al zetten rondom mij zondaars hun strikken,
uw wet vergeet ik niet.

Verlos mij van de onderdrukking van mensen,
en ik zal mij houden aan uw regels.
Mijn sluwe vervolgers zijn nabij,
ver zijn ze afgeweken van uw wet.

Redding blijft ver van de zondaars,
want uw wetten zoeken ze niet.
Ik zie de afvalligen en weerzin vervult mij,
want zij houden zich niet aan uw woord.


Alleluia. (1 Tes. 2, 13)
Ontvang Gods woord,
niet als een boodschap van mensen,
maar als wat het werkelijk is:
het woord van God,
dat werkzaam is in u die gelooft.
Alleluia.



Uit het evangelie volgens Lucas 18, 35-43

Het was hard voor de leerlingen wat Jezus hen in uitzicht stelde. Zij konden het nauwelijks geloven. Jezus antwoordt met de genezing van een blinde bedelaar. Met hem horen wij de leerlingen en ook onszelf zeggen: ‘Heer, zorg dat ik weer kan zien’. Ook wij hebben geloof en overgave nodig om te begrijpen en te doen wat de Heer van ons vraagt.

Toen Jezus in de buurt van Jericho kwam, zat er langs de weg een blinde te bedelen. Toen de blinde een menigte voorbij hoorde komen, vroeg hij wat er gaande was. Ze zeiden tegen hem: ‘Jezus van Nazaret komt voorbij.’ 
Daarop riep de blinde: ‘Jezus, Zoon van David, heb medelijden met mij!’ 
Degenen die vooropliepen, berispten hem en zeiden dat hij moest zwijgen, maar hij schreeuwde des te harder: ‘Zoon van David, heb medelijden met mij!’ 
Jezus bleef staan en zei dat men de blinde bij Hem moest brengen. Toen deze voor Hem stond, vroeg Hij hem: ‘Wat wilt u dat Ik voor u doe?’
De blinde antwoordde: ‘Heer, zorg dat ik kan zien.’ 
Jezus zei: ‘Zien zult u! Uw geloof heeft u gered.’ 
Onmiddellijk kon hij zien en hij volgde Hem terwijl hij God loofde. Alle mensen die getuige waren geweest van dit voorval brachten hulde aan God.

Van Woord naar leven

De blinde bedelaar bleef naar Jezus roepen, zelfs nog luider dan voordien, nadat degenen die voorop liepen hem berispten en vroegen dat hij zou zwijgen.

Degenen die voorop liepen… zo staat er. Het zijn geen echte volgelingen van Jezus. Ze lopen voor Jezus uit, denkend Hem in hart en nieren te kennen en te begrijpen. In werkelijkheid zijn het zieke fanatici, mensen die enkel zichzelf volgen, denkend de liefde te dienen. Ze hebben niet enkel een grote mond, maar trachten zelfs zij die nederig roepen de mond te snoeren. Je komt ze overal tegen, in alle tijden. Lastige, en zelfs soms gevaarlijke, medegelovigen. Want zij trekken soms mensen mee in hun oppervlakkig enthousiasme, blind als ze zijn en daardoor niet bereid zijnde de diepte in te gaan. Zij verrichten dikwijls meer kwaad dan goed.

Maar ondanks hun lastigheid blijft onze blinde bedelaar roepen. Hij doet dit van binnenuit, omdat hij aanvoelt dat de Heer is wie Hij is en dat Hij in staat is te genezen. ‘Jezus, Zoon van David, heb medelijden met mij’, roept hij. Als je dit letterlijk leest, vraagt hij aan Jezus of Hij mee zijn lijden wilt ingaan.

Als Jezus voor iets gevoelig is, dan is het voor het lijden van en in de mens, voor het gebrokene, het gekwetste, het broze. Hij blijft dan ook stilstaan, zo lezen we. Zo is Jezus. Zo is de liefde. Liefde staat stil voor wie haar roept. Dat was zo bij Jezus, dat zou – als het goed is –  ook bij ons moeten zijn. Liefde hoort, liefde luistert, liefde richt zich naar hem die ‘roept’ om mede-lijden.

Jezus zei dat men de blinde bij Hem moest brengen. Hier mogen we een opdracht beluisteren die Hij richt aan de Kerk: ‘Breng de nederige roepers tot bij Mij, de gekwetsten, de gebrokenen, de brozen.’ Een missie die de Kerk – naar mijn mening – meer zou moeten koesteren: de straat opgaan, geen angst hebben de handen vuil te maken (cfr. paus Franciscus), oog hebben voor zij die ‘roepen’, die ‘hongeren’ (ook letterlijk!), zij die verlangen naar heling. In een geest van diepe en warme barmhartigheid zou de Kerk (wij allen dus) deze mensen de hand moeten toereiken en hen uitnodigen samen naar de Heer te gaan, door hen Gods liefde (en eten) aan te bieden.

Terug naar het evangelie van vandaag. Men brengt de blinde naar de Heer, en deze staat voor Hem, zo lezen we. Schoon toch hoe de blinde bedelaar, die eerst neerzat langs de kant van de weg, nu ‘rechtstaat’. Het is belangrijk dat we in het leven, wanneer we verlangen naar de Heer, niet blijven zitten, maar dat we moeite doen, dat we een keuze maken, dat we uit onze zetel komen,… om inderdaad recht te staan. Gedaan met gekromd ergens neer te zitten. Nee, verlangen naar de Heer vraagt een zekere frisheid, een in beweging komen, een opstaan uit jezelf. God mag dan wel komen, maar als wij niet bereid zijn naar Hem toe te gaan, kan Hij weinig.
Dit laatste mogen we echter niet zien als een individueel gebeuren. Soms hebben mensen niet de fut om op te staan, om welke reden ook. Ook hier de roeping van de Kerk: hart, oog, voeten en handen hebben voor zij die ‘niet meer kunnen’, zij die ’twijfelen’, die niet meer durven geloven, zij die ‘het’ niet meer zien. Behandel deze mensen altijd met het grootste en diepste respect, en met veel warme genegenheid. En laten we nooit van onszelf denken dat we niet een van hen kunnen zijn.

En dan de vraag van de Heer aan de blinde, heel persoonlijk: ‘Wat wilt u dat Ik voor u doe?’ We horen dat vaak bij genezingsverhalen in het evangelie. Jezus vraagt dat we goed, met hart en verstand, zouden overwegen waarom we genezing vragen. Hij vraagt af te dalen naar ons diepere ik opdat we bewust zouden zijn waar en waarom we de genezing zo nodig hebben. Dat is zoals bij de voorbereiding van een biecht. Het gaat niet enkel om het verlangen te biechten, maar om een diep weloverwogen bewustzijn waar we Gods aanraking en heling nodig hebben. Het gaat niet over kortstondige emoties gestoeld op oppervlakkige verlangens. Nee, het gaat over een diepe hunkering naar innerlijke genezing gestoeld op het willen ontmoeten van God, gelovig wetend dat Hij in de diepte kan genezen.

‘Heer, zorg dat ik kan zien’, vraagt de blinde. Mijn gedachten gaan uit naar één van de acht zaligheden waar Jezus zegt: ‘Gelukkig wie zuiver van hart zijn, want zij zullen God zien’ (Mt.5,8). In de diepte is het dus een vraag naar zuiverheid van hart, om God inderdaad te kunnen ‘zien’. Wie onzuiver is van hart, ziet God niet, of maakt het zichzelf aartsmoeilijk God te kunnen zien. Zuiver van hart is hij die alle belemmeringen van de baan doet die een versperring vormen God te ontmoeten. Het is je leeg maken, de innerlijke armoede beminnend, om God alle plaats te geven die Hij toekomt. Het is leven vanuit God, in zijn minne, de wereld in Gods liefde omarmend. Dat zijn, naar mijn mening, zuiveren van hart. En naar deze zuiverheid verlangt onze blinde bedelaar. ‘Zorg dat ik kan zien.’

En dan de genezing. ‘Zien zult u! Uw geloof heeft u gered.’ Onmiddellijk kon hij zien…  Wonderlijk toch. Mooi is hoe Jezus hem prijst om zijn geloof. Geloof hier niet bedoeld als een soort geloofsbelijdenis enkel met de lippen. Jezus prijst de man om het feit dat hij zich toevertrouwt aan Hem, dat hij zich geeft aan Hem. Dat is geloof: je schenken aan Jezus, toelaten dat Hij in je tot leven komt.

Onmiddellijk kon hij zien en hij volgde Hem terwijl hij God loofde. Ja, de genezene was bereid de Heer te volgen. Het zou een logisch gevolg moeten zijn wanneer we ons aangeraakt weten door Jezus. Niet terug in onze zetel… nee, volgeling worden: christen worden, bereid zijnde vanuit Jezus’ inwoning Gods liefde te zijn voor de mensen ons gegeven. Geen praters worden met veel lawaai, geen vooroplopers zoals die enkelingen bij het begin van het verhaal van vandaag, maar stille doeners, kleine goedheid, Gods liefde belichamend; in naam van de Heer.

Het verhaal eindigt dat allen die het gezien hebben hulde brachten aan God. Het is als gelovige gemeenschap ten diepste opgetogen en dankbaar zijn dat er weer iemand is die zich heeft laten vinden. Het is de vreugde van de hemel: blij om ieder die God kent.

kris

Reageren of uitwisselen betreffende de overweging kan via de blog Van Woord naar leven.

Laten wij bidden

Goede God,
als bedelaars roepen wij tot U, komen wij naar U toe. Genees ons ten diepste in Christus. Mogen wij U ontmoeten. Mogen wij uw liefde worden. Voor allen ons gegeven.
Om deze genade bidden wij U, in Christus, onze Broeder en Heer.
Amen.

 

De Bijbelteksten zijn ontleend aan de NBV21, © Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap.
De korte inleidingen op de lezingen zijn ontleend aan het week- en zondagmissaal, door de benedictijnen van de Sint-Andriesabdij en de norbertijnen van de abdijen Averbode, Postel en Tongerlo, o.l.v. Jos Van Der Veken, uitgegeven bij Brepols-Licap, © Brepols 2007.