woensdag in week 5 door het jaar

Uit het boek Genesis 2, 4b-9 + 15-17

Dit scheppingsverhaal is ouder dan het voorgaande (maandag en dinsdag). Het gaat uit van het ‘niet’ en concentreert álles op de mens. De mens wordt er in een tuin geplaatst en daar staat hem alles ter beschikking. Maar God laat de mens vrij. Hij nodigt hem uit dit alles te bewerken en te verwerken met het risico dat de mens het ook kan misbruiken in eigen voordeel, ten nadele van

In de tijd dat de Heer God aarde en hemel maakte, groeide er op de aarde nog geen enkele struik en was er geen enkel gewas opgeschoten, want de Heer God had het nog niet laten regenen op de aarde, en er waren geen mensen om het land te bewerken; wel was er water dat uit de aarde opwelde en de aardbodem overal bevloeide. 
Toen maakte de Heer God de mens. Hij vormde hem uit stof, uit aarde, en blies hem levensadem in de neus. Zo werd de mens een levend wezen. De Heer God legde in het oosten, in Eden, een tuin aan en daarin plaatste Hij de mens die Hij had gemaakt. Hij liet uit de aarde allerlei bomen opschieten die er aanlokkelijk uitzagen, met heerlijke vruchten. In het midden van de tuin stonden de levensboom en de boom van de kennis van goed en kwaad. De Heer God bracht de mens dus in de tuin van Eden, om die te bewerken en erover te waken. Hij legde hem het volgende verbod op: ‘Van alle bomen in de tuin mag je eten, maar niet van de boom van de kennis van goed en kwaad; wanneer je daarvan eet, zul je onherroepelijk sterven.’

Psalm 104, 5 + 6 + 10 + 12 + 24

Refr.: Verheerlijk, mijn ziel, de Heer!

U hebt de aarde op pijlers vastgezet,
tot in eeuwigheid wankelt zij niet.
De oerzee bedekte haar als een kleed,
tot boven de bergen stonden de wateren.

U leidt het water van de bronnen door beken,
tussen de bergen beweegt het zich voort.
Daarboven wonen de vogels van de hemel,
uit het dichte groen klinkt hun gezang.

Hoe talrijk zijn uw werken, Heer.
Alles hebt U met wijsheid gemaakt,
vol van uw schepselen is de aarde.

Vers voor het evangelie

Alleluia.
Maak ons hart ontvankelijk, Heer,
en dat wij ons richten
naar het woord van uw Zoon.
Alleluia.

Uit het evangelie volgens Marcus 7, 14-23

Deze lezing is een pleidooi voor eerlijkheid en oprechtheid van hart. Het uiterlijke zou een eerlijke weergave moeten zijn van wat er leeft in de mens. Eerlijke en oprechte overtuiging is broodnodig in elke tijd. Naamchristenen zijn er genoeg. Daarom moeten wij regelmatig onze eerlijkheid toetsen. Het is het enige middel om onszelf en de anderen niets wijs te maken.

Nadat Jezus de menigte weer bij zich had geroepen, zei Hij: ‘Luister allemaal naar Mij en kom tot inzicht. Niets dat van buitenaf in de mens komt kan hem onrein maken, het zijn de dingen die uit de mens naar buiten komen die hem onrein maken.’
Toen Hij een huis was binnengegaan, weg van de menigte, vroegen zijn leerlingen Hem om uitleg over deze uitspraak. Hij zei tegen hen: ‘Begrijpen ook jullie het dan nog niet? Zien jullie dan niet in dat niets dat van buitenaf in de mens komt, hem onrein kan maken omdat het niet in zijn hart, maar in zijn maag komt en in de beerput weer verdwijnt?’ Zo verklaarde Hij alle spijzen rein. 
Hij zei: ‘Wat uit de mens komt, dat maakt hem onrein. Want van binnenuit, uit het hart van de mensen, komen slechte gedachten, ontucht, diefstal, moord, overspel, hebzucht, kwaadaardigheid, bedrog, losbandigheid, afgunst, laster, hoogmoed, dwaasheid; al deze slechte dingen komen van binnenuit, en die maken de mens onrein.’

Van Woord naar leven

Vandaag horen we Jezus zeggen: ‘Wat uit de mens komt, dat maakt hem onrein. Want van binnenuit, uit het hart van de mensen, komen slechte gedachten, ontucht, diefstal, moord, overspel, hebzucht, kwaadaardigheid, bedrog, losbandigheid, afgunst, laster, hoogmoed, dwaasheid; al deze slechte dingen komen van binnenuit, en die maken de mens onrein.’

Elders zegt Hij: ‘Gelukkig wie zuiver van hart zijn, want zij zullen God zien.’

Om het wit-zwart te stellen: Ofwel ben je zuiver van hart en zie je God, ofwel is je hart helemaal niet zuiver met alle gevolgen van dien: een onrein leven.

Ik denk dat ieder van ons verlangt naar dat zuivere hart, naar dat hart dat inderdaad voort-durend voor het aanschijn staat van God; Hem aanbiddend, van Hem ontvangend, Hem dienend in de liefde in het dagelijks leven. Wat een vreugde en vrede moet het geven voortdurend in deze zuiverheid te staan. Verlangt daar niet ieder van ons naar?

Maar de meesten van ons zijn meesters in het knoeien. Zo dikwijls maken we er een potje van, klein als we zijn in het liefhebben. We leven met grootse idealen, willen vredebrengers zijn, niemand een kwaad hart toedragen, enz… Maar als we dan in de spiegel kijken, recht in onze eigen ogen, of achterom, naar onze eigen geschiedenis, dan is het al vlug: ‘Knoeier!’

Dat een mens zo knoeit in het leven kan velerlei oorzaken hebben. Het zou ons te ver brengen daar nu dieper op in te gaan. Toch één mogelijke oorzaak wil ik onder de aandacht brengen; eentje die mijn inziens vrij vaak voorkomt.

En dat is namelijk ‘knoeien door hoogmoed’. En met hoogmoed bedoel ik dat veel mensen de neiging hebben alle touwtjes zelf in handen te willen nemen. Het ‘ik’ wil een goed mens zijn, en het ‘ik’ zal dit dan ook doen. Het spreekt voor zich dat het ‘ik’ het goede tot beleving moet brengen, maar de Bijbel leert ons dat God ons hierin wil bijstaan: van Hem mogen we genade ontvangen, kracht, hulp, om het goede in ons volledig tot ontplooiing te laten komen.

God heeft ons Jezus gegeven om ons te bevrijden van het duiveltje van de hoogmoed. Met, in en door ons wil en kan Hij ons tot die mensen maken die leven naar Gods beeld en gelijkenis; mensen dus die leven met een zuiver hart.

Een mens is autonoom. Al goed dat hij dat is. Maar hoe autonoom hij ook is, religieus gezien is hij geroepen zich zo aan God te schenken dat God hem kan leiden, opvoeden in de liefde, aanzetten tot het uitdragen van vrede. God is de ziel van het liefhebben, de kracht van ons goed doen, de gever van raad. Hij geeft steun wanneer het zwaar valt. Hij vergeeft wanneer we nee zeggen, Hij draagt ons ten allen tijde.

Een christen (en in wezen geldt dat ook voor een moslim en een jood) is geroepen te leven vanuit Gods inwoning, zich aan Hem gevend, van Hem ontvangend. De mens is geroepen instrument te zijn van Gods liefde. Voor een christen is dat Christus door ons, in ons, met ons.

Maar zo dikwijls eigenen we ons alles toe, ook het zogenaamd ‘goed doen’. We nemen er bezit van, en denken alles alléén te kunnen. We worden een soort alleenheersers over ons eigen leven. Hoogmoed noemt men dat. Met alle gevolgen van dien.

Het gevaar bestaat er namelijk in dat het ‘ik’ zo centraal komt te staan, dat het alles zal gebruiken om het te bevestigen en te voeden. Het ‘ik’ wordt je ideaal, je zogenaamde zelfontplooiing wordt je levensdoel, en alles rondom je zal hiervoor ten dienste staan.

Het mag duidelijk zijn dat Christus oproept tot een heel andere beweging: een beweging van toevertrouwen aan Hem, waar God centraal komt te staan, waar de liefde tot de naaste de zin van je leven wordt. Het ‘ik’ staat dan ten dienste van God, en niet van zichelf.

En dat, lieve mensen, geeft leven; leven aan jezelf, leven aan de Kerk, leven aan de mensheid.

Laten we ons schenken aan Christus, opdat we instrumenten mogen zijn/worden van God.

Laten wij bidden …

Vader,
schenk ons een zuiver hart,
dat leeft vanuit onze ontmoeting met U.
Dat wij op deze wijze
beeld en gelijkenis mogen zijn
van Uw Drie-ene Liefde.
Genees al wat duister is in ons leven
en vervul ons met uw licht
dat Gij schenkt in Christus.
Om deze genade bidden wij U,
in zijn naam.
Amen.

Een vredevolle dag,
kris

 

 

Reageren of uitwisselen betreffende de overweging kan via de blog Van Woord naar leven.

De Bijbelteksten zijn ontleend aan de NBV21, © Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap.
De korte inleidingen op de lezingen zijn ontleend aan het week- en zondagmissaal, door de benedictijnen van de Sint-Andriesabdij en de norbertijnen van de abdijen Averbode, Postel en Tongerlo, o.l.v. Jos Van Der Veken, uitgegeven bij Brepols-Licap, © Brepols 2007.