De herinneringen van circuspater Kristiaan Van der Linden

Kristiaan Van der Linden (92) rijdt al jaren onvermoeibaar rond naar al wie hem te hulp roept: circusartiesten, woonwagenbewoners of foorkramers.

Pater Kristiaan, een leven in beweging

We ontmoeten pater Kristiaan Van der Linden in Familiepark Harry Malter in Heusden. Onze tochthond, zo noemen de scouts van Herentals en Lille hem. Ook met hen trekt hij op als aalmoezenier en hij laat geen kampplaats onbezocht. Fier wijst hij naar het bijbehorende embleem op zijn jas. Of hij het zag zitten om voor het interview af te spreken in Familiepark Harry Malter in Heusden? Dat moeten we pater Kristiaan De Moeze Van der Linden geen twee keer voorstellen. Hij springt al in zijn wagen – een Mercedes, stevig kaliber. Hoeveel kilometer hij in ruim 60 jaar pastoraal werk aflegde? ‘Goh!’ De pater zoekt het antwoord op trapezehoogte en antwoordt dan glunderend: ’In ieder geval versleet ik 14 auto’s, een caravan en een busje. Naast fietsen en brommers, natuurlijk. Mij hebben ze nooit in een zetel gekregen.

‘Als ze me vragen wat het geheim is om zo oud te worden, dan zeg ik: Heb niet te veel compassie met uzelf. Niet klagen over pijn, gewoon doen.’

Aan het park worden we verwelkomd door Sarah Malter, dochter van wijlen Harry Malter, overleden in 2019. Ze runt het park al ruim tien jaar en weet het stelselmatig te vernieuwen, zodat het nu een van de meest kind- en diervriendelijke pretparken van het land is. Geen bloedstollende achtbanen hier, maar schattige stokstaartjes en contente kamelen naast ouderwetse draaimolens, een King Kong-glijbaan en, natuurlijk, het circus.

Pater Kristiaan herinnert zich het doopsel van de 34-jarige parkdirecteur als gisteren. Het feest vond plaats in de stal, waar olifantenjong Suzy de show stal door keer op keer Sarah’s doopkaars uit te blazen. Jarenlang was Suzy dé trekpleister van het park. In 2010 verhuisde ze naar een grote dierentuin, tot grote spijt van de familie, verzorgers en publiek. Vader Harry bleef wekenlang bij haar om het afscheid te verzachten. Het tekent hoezeer de circuswereld zich door de jaren heen moest aanpassen aan de normen van de samenleving.

Wonen op wielen, een bestaan in verdrukking

Pater Kristiaan: ‘Toen ik in 1959 begon als aalmoezenier, waren er nog echt rondtrekkende circussen. De familie Malter was zo’n grote Duitse circusfamilie, geëmigreerd naar Vlaanderen en Nederland tijdens de Tweede Wereldoorlog. Harry en zijn zus Rose-Marie begonnen elk hun eigen bedrijf. Het waren hele dorpen die telkens van de ene stad naar de andere verhuisden. Gaandeweg werd die levensstijl moeilijk tot onmogelijk gemaakt. Ik herinner me nog dat Jean Gebruers (echtgenoot van Rose-Marie) het circus gewoon neerzette waar het hem uitkwam.

Als de politie de vergunning kwam controleren, zei hij dat pater Kristiaan dat met de burgemeester geregeld had. ‘Ik mocht het dan gaan uitleggen.’

Jean was een clown en een arrangeur, maar ook een formidabele mens en mijn beste maat. Hij was zo’n warme, pure mens.’

Ook kermisvolk woont tegenwoordig nog nauwelijks in of bij hun foorwagens. Dat betekent gelukkig niet dat het gedaan is met de kermis. Het hele jaar door is er wel ergens in het land een foor bezig. ‘Toen de eerste foorkramers in een ‘kot’ gingen wonen, werden ze nog uitgelachen door hun families. Maar intussen zijn ze allemaal gevolgd, ook al hebben de ouderen onder hen nog heimwee naar hun ‘wagel’. Dat doet me denken aan Irma De Korte, die ik al ken van in mijn kindertijd. Het was 1944. De Engelsen zaten vast aan het Albertkanaal en haar familie kon niet door met de foorwagens. Maandenlang zijn ze bij mijn grootouders op de boerderij gebleven. Irma woont nu in het rusthuis en heeft dementie, maar haar wagel is ze niet vergeten!’

Wie nog wel dapper blijven rondtrekken, zijn sommige voyageurs en Sinte – ‘noem ze geen zigeuners, alsjeblief’. Ook hun levensstijl is quasi onmogelijk, maar ze nemen de armoede en het sociale isolement er node bij. Wonen doe je nu eenmaal op wielen. Of in een barak met een golfplatendak, zolang het maar geen vastigheid heeft. De kost verdienen doen ze op hun manier: van sjacheren of bedelen tot een succesvolle handel in tweedehandswagens.

Hedendaagse nomaden veroordelen zichzelf vaak tot een bestaan in de rand van de samenleving, die in hun ogen dan weer ter plaatse dol draait.

Over dat laatste kunnen we hen niet helemaal ongelijk geven. Wat pater Kristiaan leerde van zijn mensen van de wegIk denk dat ik hun tochtgenoot geworden ben. Onderweg zijn, dat is mijn leven, ook al heb ik een thuis in het klooster.’ 

Wereldprimeur voor de kapucijnen

In 2018 was het 150 jaar geleden dat de kapucijnen vanuit de Ossenmarkt in Antwerpen startten met een aalmoezeniersdienst voor mensen van de weg. ‘Een wereldprimeur’, zegt de pater fier. ‘Dat was niet alleen gewaagd, maar zelfs crimineel in de ogen van velen.

Straatlopers en ‘kotjakkers’ lagen niet bepaald in de bovenste schuif. En precies daarom wilden de paters naar hen uitreiken. Zij waren het antwoord op de vraag: ‘Wie is mijn naaste in nood?’

In navolging van Franciscus van Assisi hebben kapucijnen een voorliefde voor de allerarmsten. In de daklozen van 1859 zagen zij de man langs de weg van de barmhartige Samaritaan. Destijds woonden voyageurs en Sinte zelfs nog niet in woonwagens. Ze hadden meestal enkel een kar, die ze zelf voort trokken en waaronder ze sliepen. Bij die doelgroep voegden zich algauw andere rondtrekkers zoals schippers, circus- en kermisvolk.’

Een van de eerste kapucijnen met deze missie was pater Angelus. Hij had goede contacten in de politiek en verkreeg dat kinderen van rondtrekkers toegang kregen tot het onderwijs en voor schipperskinderen werden internaten opgericht. Sindsdien bleven kapucijnen onafgebroken verantwoordelijk voor de pastoraal bij mensen van de weg. Hun apostolaat werd opgepikt door het Vaticaan en wereldwijd uitgerold. Zo richtte paus Paulus VI in 1970 de Pauselijke Commissie voor de Pastoraal aan Migranten en Mensen-in-verplaatsing op, kortweg Pro Migrantibus.

Een stem als een klok en een paardengeheugen

Toen pater Kristiaan eind jaren vijftig zijn priesterstudies afrondde, waren er niet veel gegadigden onder de kapucijnen voor de opdracht. Kristiaan lacht: ‘Mijn confrater in Antwerpen kwam één keer per jaar op de kermis, om smoutebollen te eten.’ Zelf zag de pater het wel zitten. Zijn vader was bij de gendarmerie verantwoordelijk geweest voor de kermisplaatsing. ‘Keken de foorkramers niet naar hun paarden om, dan ging mijn vader ze zelf verzorgen. Ook bij mijn grootouders was ik al vertrouwd geraakt met kermisvolk, zoals ik al vertelde. Tijdens mijn stage bij de aalmoezenier in Leuven voelde ik me ook bevestigd in mijn stijl om met mensen om te gaan. ‘Ge gaat toch niet voorlezen, hé?’, stelde de priester me voor toen ik van preek was. ‘Begot, nee’, lachte ik, ‘want ik kan niet lezen.’ Preken was aan mij niet echt besteed. Toch niet zoals veel anderen het deden. Op het seminarie zeiden ze: ‘Je hebt alles om goed te preken: een stem als een klok en een paardengeheugen. Maar je schiet altijd in de lach.’

‘Ik vond niet dat ik andere mensen de les moest spellen. Vertellen, dat wilde ik wel. En met mensen meetrekken. Zo doe ik het nu al meer dan zestig jaar.’ 

Als we hem vragen hoe een dag of week er zoal uitzag voor hem in die tijd, weet hij niet goed waar te beginnen. Maar vragen we hoeveel hij ermee bezig was, komt het antwoord snel: ‘Dag en nacht. Altijd. Als je het graag doet, word je er ook niet moe van, hé. Zij belden, en ik was weg. Bij leurders ging het heel vaak om problemen in verband met geld of documenten. Ik werkte daarvoor onder meer samen met sociaal verpleegkundigen. In de kermis- en circuswereld waren er minder financiële zorgen. Daar kwam ik meestal voor doopsels en dergelijke. Als iemand moeilijkheden had met politie of overheid kon ik ook wel een telefoontje verwachten om te bemiddelen. Met een ferme boete waren de zaken meestal wel opgelost. Op de duur wisten ze wel dat ik het koppig voor de mensen opnam. Wie de boete niet zelf kon betalen, mocht op mij rekenen. Niet dat ik de kleine of grotere criminaliteit goedkeurde, en dat wisten zij ook. Maar ik begreep wel hoe het komt dat mensen soms iets schoepen of arrangeren.’

Miserie en geluk liggen soms dicht bijeen

De Moeze, Tochthond, Circuspater. Zijn engagement voor reizigers van allerlei aard en stand heeft hem niet alleen een hele resem eretitels opgeleverd, maar ook een leven vol boeiende verhalen. Van de grappigste tot de meest schrijnende. Onlangs bezocht hij een vrouw in de gevangenis, bij de geboorte verminkt door een stomdronken vader die meende dat ze het kind was van een andere man. Hij stak een oog uit. Had niemand hem tegengehouden, dan was ze beide ogen verloren. Op haar elfde werd ze uitgehuwelijkt en met enkele kinderen nadien weer in de steek gelaten. Al haar kinderen hebben mentale of sociale problemen en kwamen in de pleegzorg terecht. Met een nieuwe man kreeg ze nog twee kinderen, waarvan ook al eentje werd geplaatst. Dat kind mag ze wel geregeld zien. Maar hoe groot was het verdriet toen de pleegmoeder het kind had verboden nog mama te zeggen tegen haar. ‘Dat heb ik gelukkig gauw recht kunnen zetten, toen ik de pleegmoeder vroeg hoe zij zich zou voelen in haar schoenen. Maar het blijft een door en door schrijnend verhaal, waaraan ik niet veel kan veranderen. Ik deel haar verdriet, en toch lachen we veel. Dat helpt om het verdriet te kunnen dragen.’

‘Ondanks de miserie die ik van veel mensen mee draag, ben ik een door en door gelukkige mens.’

Een paar jaar geleden brak ik mijn heup. Toen dacht iedereen dat het met mij gedaan was. Ze konden het niet meer mis hebben. Na vijf dagen zat ik alweer in mijn auto. Het doet nog wel zeer af en toe, maar goed. Ge gaat mij geen zuur gezicht zien trekken.’

Onvermoeibaar

Bijna drie uur zijn we op wandel en aan de praat in het park. We hebben foto’s gemaakt in het parktreintje, bij de reuzendino en op zowat elk bankje aan het meer. Maar pater Kristiaan blijkt echt onvermoeibaar. Als hij nu die lange rit naar Herentals nu maar veilig uitzit, denk ik bezorgd. Maar dan blijkt dat hij nog geen plannen heeft om naar huis te rijden. Nu hij toch in de buurt is, wil hij nog een bezoek brengen aan Rose-Marie Malter, de inmiddels hoogbejaarde koorddanseres van het gelijknamige circus en weduwe van zijn beste maat en pierot Jean Gebruers. Ik doe mijn denkbeeldige pet af voor dit monument van dienstbaarheid en vraag me af wie de leegte zal vullen als hij er niet meer is. De enige opvolger die ooit voor hem werd aangeduid, heeft hij al overleefd.

Bron: Kerknet.be

Kristiaan Van der Linden