dinsdag in week 17 door het jaar

Uit de profeet Jeremia 14, 17-22

De rampen die Jeremia zelf als straf heeft aangekondigd zijn hem te bar. In een ontroerend en diepmenselijk gebed richt hij zich tot God en vraagt zijn verbond toch niet te vergeten. In de plaats van het volk erkent hij zijn misdaden en zonden en blijft hopen op God.

Zeg tegen hen: ‘Laten mijn ogen vloeien van tranen, nacht en dag. Ogen, kom niet tot rust, want mijn volk is deerlijk verwond, niet te helen is zijn letsel. Als ik naar de akkers ga, zie ik ze liggen, geveld door het zwaard. Als ik de stad in ga, zie ik ze liggen, uitgeteerd door de honger. Zelfs profeten, zelfs priesters komen terecht in een onbekend land.’
‘Hebt U Juda verworpen, hebt U van de Sion een afkeer gekregen? Waarom hebt U ons zo hard geslagen dat er geen genezing voor ons is? Wij hoopten op vrede, maar vrede bleef uit, wij verwachtten genezing, maar angst overviel ons. Heer, wij bekennen onze schuld, en de schuld van onze voorouders: wij hebben tegen U gezondigd. Maar verstoot ons toch niet, doe het niet, omwille van uw naam. Ontluister uw troon toch niet, denk aan uw verbond met ons, verbreek het niet. Brengen die nietige goden van andere volken soms regen, of schenkt de hemel buien uit zichzelf? U, de Heer, onze God, doet dat toch? Wij vestigen onze hoop op U, want U hebt alles gemaakt.’


Psalm 79, 8 + 9 + 11 + 13

Refr.: God van ons heil, om uw Naam, bevrijd ons.

Reken ons de zonden van vroeger niet aan,
toon erbarmen en haast U, want onze ellende is groot.
Help ons, God, bevrijd ons, tot eer van uw roemrijke naam,
red ons en bedek onze zonden, omwille van uw naam.

Laat het zuchten van uw geknechte volk U bereiken.
Machtig is uw arm: houd in leven wie ten dode zijn gedoemd.
Wij zijn uw volk, de kudde die U hoedt,
wij zullen U prijzen tot in eeuwigheid,
van geslacht op geslacht verhalen van uw roem.


Vers voor het evangelie (Ps 119, 32)

Alleluia.
Ik zal voortgaan op de weg van uw geboden,
want U geeft mij ruimte.
Alleluia.


Uit het evangelie volgens Matteüs 13, 36-43

De parabel van het onkruid tussen de tarwe wil een les zijn van geduld. Zij geldt voor allen die zich verwonderen over de traagheid waarmee God optreedt en over zijn geduld en gematigdheid tegenover de slechten. Zij wil ons leren de anderen niet voorbarig te oordelen en spoort ons aan onze tijd te benutten voor eigen bekering.

Jezus stuurde de mensen weg en ging naar huis. Zijn leerlingen kwamen bij Hem en vroegen: ‘Wilt U ons de gelijkenis van het onkruid op de akker uitleggen?’ 
Hij antwoordde hun: ‘Hij die het goede zaad zaait is de Mensenzoon, de akker is de wereld, het goede zaad dat zijn de kinderen van het koninkrijk; het onkruid dat zijn de kinderen van het kwaad, de vijand die het zaait is de duivel, de oogst staat voor de voltooiing van deze wereld en de maaiers zijn de engelen. Zoals het onkruid bijeengebracht wordt en in het vuur verbrand, zo zal het gaan bij de voltooiing van deze wereld: de Mensenzoon zal zijn engelen eropuit sturen, en ze zullen uit zijn koninkrijk al wat ten val brengt en al wie onrecht pleegt bijeenbrengen en in de vuuroven werpen; daar zullen ze jammeren en knarsetanden. Dan zullen de rechtvaardigen in het koninkrijk van hun Vader stralen als de zon. Laat wie oren heeft goed luisteren!’

Van Woord naar leven

Laten we eens nadenken over het onkruid dat, zolang we hier op aarde rondlopen, aanwezig zal zijn. Naast de prachtige bloemen zal de wereld altijd te kampen hebben met onkruid. Enkele verzen terug in dat 13e hoofdstuk uit Matteüs stelt men voor om het onkruid weg te halen, waarop Jezus zegt: ‘Laat beide samen opgroeien tot aan de oogst.’ Pas met de ‘voltooiing van de wereld’, zoals het evangelie van vandaag zegt, zullen zij die hardnekkig onkruid wilden blijven ‘jammeren en knarsetanden’ en zullen de rechtvaardigen ‘stralen als de zon’.

Wat met het onkruid anno 2022? Moet het uitgeroeid worden? Weg met degenen die kwaad doen? ‘Nee’ zegt Jezus heel duidelijk. Moeten we dat onkruid met al haar kwalijke gevolgen dan allemaal zomaar verdragen? ‘Ja’ zegt Jezus, ‘laat beiden samen opgroeien tot de oogst’. Dulden dus, eindeloos dulden, met het geduld van God. We moeten het onduldbare dulden en daarbij ons hart tot vrede stemmen opdat de barmhartigheid van de Heer mag en kan zegevieren.

Wil dat zeggen dat wij niet mogen strijden tegen het kwaad? Jawel, we mogen en moeten strijden, zowel tegen het kwaad in onszelf als tegen het kwaad rondom ons. Maar het moet een heilig strijden zijn, gericht op de bevrijding van hen die kwaad doen. Dat is dus geen strijd met wapens, maar een strijd getekend door véél gebed, door liefde en vergeving, door geloof in het kruis dat redding brengt voor ieder; ook voor ons.

Een mooie dinsdag,

kris

Reageren of uitwisselen betreffende de overweging kan via de blog Van Woord naar leven.

Laten wij bidden

Vader,
Dank U om uw liefde, dat Gij als zaad in de akker in ons hart gelegd. Wij bidden U dat al wat goed is onder de mensen tot bloei en wasdom komt. En mocht er zich onkruid opsteken in onszelf of bij anderen, dat wij dan in uw liefde geduld mogen hebben met elkaar en het kwade overwinnen door gebed en door het goede te doen.
Door Christus, onze Heer.
Amen.

 

De Bijbelteksten zijn ontleend aan de NBV21, © Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap.
De korte inleidingen op de lezingen zijn ontleend aan het week- en zondagmissaal, door de benedictijnen van de Sint-Andriesabdij en de norbertijnen van de abdijen Averbode, Postel en Tongerlo, o.l.v. Jos Van Der Veken, uitgegeven bij Brepols-Licap, © Brepols 2007.