dinsdag in week 4 door het jaar

Uit het tweede boek Samuël 18, 9-10 + 14b + 24-25a + 30; 19, 3

David heeft zich met zijn leger hersteld. Dit is nog maar pas gebeurd of een nieuwe tegenslag treft hem. Zijn zoon Absalom sneuvelt. De overwinning van zijn legers blijft hierbij in de schaduw. Hij kan niet meevieren met het volk. Hoe menselijk is de klacht van David, die naast koning ook vader is.

Absalom, die op zijn muildier reed, kwam plotseling oog in oog te staan met een aantal soldaten van David. Toen het muildier onder een grote terebint doorging, raakte Absalom met zijn haren verstrikt in de takken. Zo bleef hij hangen tussen hemel en aarde, terwijl het muildier verder draafde. Een van de soldaten zag het en vertelde het aan Joab: ‘Ik heb Absalom gezien! Hij hangt in een boom!’ Hij greep drie stokken en stootte daarmee Absalom, die nog levend in de boom hing, in de borst.
David had plaatsgenomen in het poortgebouw. De wachtpost ging op het dak van de stadspoort op de uitkijk staan. Daar zag hij iemand komen aanrennen, alleen. Hij riep de koning toe wat hij zag, en de koning zei: ‘Als hij alleen is, brengt hij goed nieuws.’ ‘Wacht hier even,’ zei de koning, en dat deed Achimaäs.
Toen het leger hoorde dat de koning treurde om zijn zoon, sloeg de overwinningsroes om in een rouwstemming.


Psalm 86, 1-6

Refr.: Aanhoor mij Heer, wees mij genadig.

Hoor mij, Heer, en antwoord mij,
ik ben verzwakt en arm.
Behoed mij, want ik ben U toegewijd,
red uw dienaar, die op U vertrouwt,

U bent mijn God.
Wees mij genadig, Heer,
heel de dag roep ik tot U,
verblijd het hart van uw dienaar,
naar U verlang ik, Heer.

U, Heer, bent goed en tot vergeving bereid,
uw trouw is groot voor ieder die U aanroept.
Hoor mijn gebed, Heer,
luister naar mijn smeken.


Alleluia.
Uw woorden, Heer, zijn geest en leven;
uw woorden zijn woorden van eeuwig leven.
Alleluia.



Uit het evangelie volgens Marcus 5, 21-43

De twee wonderverhalen die de evangelist hier geeft hebben dezelfde draagwijdte: het heil wordt verworven door het geloof. Als alle menselijke middelen falen, wenden Jaïrus en de zieke vrouw zich tot een geneesheer die niet is zoals de anderen. Christus heeft de macht van zijn verrijzenis nog niet ontvangen. Maar de kracht die nu reeds van Hem uitgaat, kondigt het heil aan voor allen die in Hem geloven.

Toen Jezus weer met de boot was overgestoken, verzamelde er zich een grote menigte bij Hem, en Hij bleef aan het meer. Een van de leiders van de synagoge, die Jaïrus heette, kwam naar Hem toe, en toen hij Jezus zag viel hij aan zijn voeten neer. Hij smeekte Hem dringend: ‘Mijn dochter ligt op sterven; kom haar de handen opleggen om haar te redden en te zorgen dat ze in leven blijft.’ Hij ging met hem mee.

Een grote menigte volgde Hem en verdrong zich om Hem heen. Onder hen was ook een vrouw die al twaalf jaar aan bloedverlies leed. Ze had veel ellende doorgemaakt door de behandeling van allerlei artsen, aan wie ze haar hele vermogen had uitgegeven zonder dat ze ergens baat bij had gehad; integendeel, ze was alleen maar achteruitgegaan. Ze had gehoord over Jezus, en ze begaf zich tussen de menigte en raakte zijn mantel van achteren aan, want ze dacht: Als ik alleen zijn kleren maar kan aanraken, zal ik genezen. En meteen hield het bloed op te vloeien en merkte ze aan haar lichaam dat ze van de kwaal genezen was. 
Op hetzelfde ogenblik werd Jezus zich ervan bewust dat er kracht van Hem was uitgegaan. Midden in de menigte draaide Hij zich om en vroeg: ‘Wie heeft mijn kleren aangeraakt?’ 
Zijn leerlingen zeiden tegen Hem: ‘U ziet dat de menigte zich om U verdringt en dan vraagt U: “Wie heeft Mij aangeraakt?”’ 
Maar Hij keek om zich heen om te zien wie het gedaan had. De vrouw, die bang was geworden en stond te trillen omdat ze wist wat er met haar was gebeurd, kwam naar Hem toe en viel voor Hem neer en vertelde Hem de hele waarheid. 
Toen zei Hij tegen haar: ‘Uw geloof heeft u gered, mijn dochter; ga in vrede, u bent van uw kwaal genezen.’

Nog voor Hij uitgesproken was, kwamen enkele mensen tegen de leider van de synagoge zeggen: ‘Uw dochter is gestorven, waarom valt u de meester nog lastig?’ Maar Jezus hoorde dat en zei tegen de leider van de synagoge: ‘Wees niet bang, maar blijf geloven.’ 
Hij stond niemand toe om met Hem mee te gaan, behalve Petrus, Jakobus en Johannes, de broer van Jakobus. Ze kwamen bij het huis van de leider van de synagoge en zagen daar een groep mensen die luid stonden te huilen en te weeklagen. Hij ging naar binnen en zei tegen hen: ‘Waarom maken jullie zo’n misbaar en huilen jullie? Het kind is niet gestorven, het slaapt.’ 
Ze lachten Hem uit.
Maar Hij stuurde hen allemaal naar buiten en ging met de vader en moeder van het kind en de leerlingen die bij Hem waren de kamer binnen waar het kind lag. Hij pakte de hand van het kind vast en zei tegen haar: ‘Talita koem!’ In onze taal betekent dat: ‘Meisje, Ik zeg je, sta op!’ 
Meteen stond het meisje op en begon heen en weer te lopen. Ze was twaalf jaar. Iedereen was met stomheid geslagen. 
Hij drukte hun op het hart dat niemand dit te weten mocht komen, en zei dat ze haar iets te eten moesten geven.

Van Woord naar leven

Mooi in het evangelieverhaal van vandaag is dat de Heer de mensen die rond het meisje stonden dat Hij zojuist weer had doen opstaan, de opdracht gaf haar eten te geven.

In de Kerk gebeurt zeer veel goeds. Zowel parochies, gemeenschappen, als mensen individueel, doen vanuit een christelijke inspiratie prachtige dingen. En dit dikwijls zonder veel tam tam, of enige publicatie. Mooi.

Maar ik zou een werkpuntje willen aanhalen dat – naar mijn mening – z’n aandacht verdient. Vanuit een zeer concrete hulpvraag wordt er dikwijls heel concreet hulp verleend. Waarvoor alle lof. Maar wat na die eerste hulpverlening? Het gebeurt dat mensen dan weer snel terug het leven (moeten) opnemen van vóór de hulpverlening. Dikwijls met nieuwe eenzaamheid tot gevolg, of het opnieuw moeten ervaren van (letterlijk) geen eten meer te hebben,…

Wanneer Jezus hier zegt ‘geef dat meisje te eten’ mogen we daar een oproep in horen aandacht te besteden aan wat we kunnen noemen ‘nazorg’.

‘Hulpvraag, ‘hulpverlening’, ‘nazorg’,… ik weet het, het zijn koude woorden. Ik denk dat het evangelie vooral bedoelt: ‘Laat elkaar niet los’, en wel op langere termijn. Levinas spreekt van aanwezig blijven (met nadruk op blijven) in het lijden; trouw en betrokken. Dit laatste is soms lastiger dan ingaan op een eerste hulpvraag. Maar het is van fundamenteel belang.

Een eenzame mens opzoeken is goed. Maar hem blijven opzoeken, zodat de ander (en ook jezelf) een zekere vriendschap gaat ervaren. Da’s niet alleen waardevol maar ook zo belangrijk. Dat vraagt trouw, dat vraagt engagement, dat vraagt ‘je geven aan’. Niet altijd evident.

Een arm gezin bijstaan op vlak van het hebben van voeding is goed en mooi. Maar morgen is er een nieuwe dag. En volgende week een nieuwe week. En deze kinderen zullen opnieuw eten nodig hebben. Naast het werken aan een structurele oplossing blijft de concrete vraag naar voedsel voor heel wat mensen of gezinnen dagelijks bestaan. Eén keer eten naar hen brengen is mooi maar mager.

Een warme oproep dus, om, vanuit het woord van de Heer, elkaar eten te blijven geven. Letterlijk als dit moet, maar ook op vlak van daadwerkelijke nabijheid, telefoneren, berichtjes sturen,… Contact houden.

Het doet zoveel mensen deugd wanneer zij ervaren dat anderen met hen op weg gaan, en dit voor langere tijd. Ook dat is evangelie.

De Heer doet immers niet anders dan zó omgaan met ieder van ons.

kris

Reageren of uitwisselen betreffende de overweging kan via de blog Van Woord naar leven.

Laten wij bidden

Vader,
mogen wij, naar het voorbeeld van Jezus, trouw zijn in uw liefde naar ieder ander. Niet kortstondig, maar echt meegaand met de ander.
Moge de Heer daarvoor onze kracht zijn.
Dit bidden wij in zijn naam. Amen.

 

 

 

De Bijbelteksten zijn ontleend aan de NBV21, © Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap.
De korte inleidingen op de lezingen zijn ontleend aan het week- en zondagmissaal, door de benedictijnen van de Sint-Andriesabdij en de norbertijnen van de abdijen Averbode, Postel en Tongerlo, o.l.v. Jos Van Der Veken, uitgegeven bij Brepols-Licap, © Brepols 2007.