donderdag in de 3e paasweek

Uit de Handelingen van de Apostelen 8, 26-40

Toevallig ontmoet Filippus een reiziger, die als gelovige Jood van een bedevaart naar Jeruzalem terugkeert. Filippus verkondigt aan deze man de dood en de verrijzenis van Jezus, vindt geloof en doopt hem.

Een engel van de Heer zei tegen Filippus: ‘Ga tegen de middag naar de verlaten weg van Jeruzalem naar Gaza.’ 
Filippus deed wat hem gezegd werd en ging naar die weg toe. Net op dat moment was daar een Ethiopiër, een eunuch, een hoge ambtenaar van de kandake, de koningin van Ethiopië, die belast was met het beheer van haar schatkist. Hij was in Jeruzalem geweest om daar God te aanbidden en zat nu op de terugweg in zijn reiswagen de profeet Jesaja te lezen. 
De Geest zei tegen Filippus: ‘Ga naar die man daar in de wagen.’
Filippus haastte zich naar hem toe en hoorde hem de profeet Jesaja lezen, waarop hij vroeg: ‘Begrijpt u ook wat u leest?’ 
De Ethiopiër antwoordde: ‘Hoe zou dat kunnen als niemand mij uitleg geeft?’
Hij nodigde Filippus uit om in te stappen en bij hem te komen zitten. 
Dit was het schriftgedeelte dat hij las: ‘Als een schaap werd Hij naar de slacht geleid; als een lam dat stil is bij zijn scheerder deed Hij zijn mond niet open. Hij werd vernederd en Hem werd geen recht gedaan, wie zal van zijn nakomelingen verhalen? Want op aarde leeft Hij niet meer.’
De eunuch vroeg aan Filippus: ‘Kunt u me zeggen over wie de profeet het heeft? Over zichzelf of over een ander?’ 
Daarop begon Filippus met hem te spreken over het evangelie van Jezus, waarbij hij deze Schrifttekst als uitgangspunt nam. 
Onderweg kwamen ze bij een plaats waar water was, en de eunuch zei: ‘Kijk, water! Waarom zou ik niet gedoopt kunnen worden?’
Hij liet de wagen stilhouden en beiden liepen het water in, zowel Filippus als de eunuch, waarna Filippus hem doopte. 
Toen ze uit het water kwamen, greep de Geest van de Heer Filippus en nam hem mee, en de eunuch zag hem niet meer, maar vervolgde zijn weg vol vreugde. 
Filippus kwam terecht in Azotus; van daar reisde hij verder om in alle steden het evangelie te verkondigen, tot hij in Caesarea aankwam.

Psalm 66, 8 + 9 + 16 + 17 + 20

Refr.: Prijs, o volken, onze God.

Prijs, o volken, onze God,
laat luid uw lof weerklinken,
Hij heeft ons het leven gegeven
en onze voeten voor struikelen behoed.

Kom en hoor wat ik wil vertellen,
ieder die ontzag heeft voor God,
hoor wat Hij voor mij heeft gedaan.
Toen mijn mond Hem aanriep,
lag een lofzang op mijn tong.

Geprezen zij God,
Hij heeft mijn gebed niet afgewezen,
mij zijn gunst niet onthouden.

Vers voor het evangelie (Ap. 1, 5)

Alleluia.
Jezus Christus,
betrouwbare getuige,
eerstgeborene uit de dood,
heerser over de vorsten van de aarde.
U hebt ons lief
en hebt ons van onze zonden bevrijd
door uw bloed.
Alleluia.

Uit het evangelie volgens Johannes 6, 44-51

Tot God komen kan een mens niet louter uit eigen kracht. Het initiatief ligt bij God. Het leven met God wordt gevoed door het brood van goddelijk leven. Wij eten als het ware uit Gods hand. Dit brood is gegeven voor het leven van de wereld.

In die dag sprak Jezus:
‘Niemand kan bij Mij komen tenzij de Vader, die Mij gezonden heeft, hem bij Me brengt, en Ik zal hem op de laatste dag laten opstaan. Het staat geschreven in de Profeten: “Zij zullen allemaal door God onderricht worden.” Iedereen die naar de Vader luistert en van Hem leert, komt bij Mij. 
Niet dat iemand ooit de Vader gezien heeft – alleen Hij die van God komt, heeft Hem gezien. 
Werkelijk, Ik verzeker u, wie gelooft, heeft eeuwig leven.
Ik ben het brood dat leven geeft. Uw voorouders hebben in de woestijn manna gegeten en toch zijn zij gestorven. Maar dit is het brood dat uit de hemel is neergedaald; wie dit eet sterft niet. 
Ik ben het levende brood dat uit de hemel is neergedaald; wanneer iemand dit brood eet zal hij eeuwig leven. En het brood dat Ik zal geven voor het leven van de wereld, is mijn lichaam.’

Van Woord naar leven

‘Ik ben het brood dat leven geeft’, horen we Jezus vandaag zeggen.

Het is inderdaad de Heer die leven geeft aan ons leven, aan het leven van de Kerk. Hij is, als het ware, er het levend hart van. Niet als symbool, maar als een levengevende werkelijkheid. Wij zijn geroepen ons te voeden met Hem, opdat Hij inderdaad dat leven in ons kan zijn waar de Vader naar verlangt.

Je voeden met de Heer zou voor een christen de evidentie zelf moeten zijn. Het gaat vooraf aan al het andere, en tegelijk is het verweven met al het andere. Onze roeping is het immers één te zijn met Christus. En daarvoor moeten we ons voeden met Hem. Anders zouden we al snel een ongeoliede motor zijn die niet enkel vlug droog zal staan maar ook snel tot stilstand zal komen.

Zoals de Heer brood voor ons is dat leven geeft, zo mogen ook wij voor elkaar voeding zijn dat leven geeft. Een christen deelt immers in de zending van haar Heer. Niet door Hem na te bootsen of enkel zijn leer te verkondingen, maar door in eenheid met Hem Gods liefde te zijn, en alzo mét Hem levengevend voor ieder die hij ontmoet en waarvoor hij bidt. Dat maakt de christen persoonlijk rijk; een rijkdom die je van binnenuit zult willen doorgeven aan allen en alles.

Laten we bidden

Vader,
dank U om Jezus,
levend brood voor ons gegeven.
Mogen wij ieder persoonlijk,
en wij als Kerk,
ervoor kiezen ons te voeden met Hem,
opdat Hij inderdaad dat leven voor de wereld zou zijn
dat U in Hem wilt zijn.
Door Christus, onze Heer.
Amen.

Een mooie donderdag,
kris

Reageren of uitwisselen betreffende de overweging kan via de blog Van Woord naar leven.

De Bijbelteksten zijn ontleend aan de NBV21, © Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap.
De korte inleidingen op de lezingen zijn ontleend aan het week- en zondagmissaal, door de benedictijnen van de Sint-Andriesabdij en de norbertijnen van de abdijen Averbode, Postel en Tongerlo, o.l.v. Jos Van Der Veken, uitgegeven bij Brepols-Licap, © Brepols 2007.