donderdag in week 17 door het jaar

Uit de profeet Jeremia 18, 1-6

Jeremia herneemt hier het vertrouwde beeld van het boek Genesis: de mens is als leem in de hand van de pottenbakker. Zoals de leem kan de mens niet ontsnappen aan de boetserende handen van God. Al het is het beeld nadien door anderen vervangen, het onderlijnt zeker dat het initiatief met de mens bij God ligt.

De Heer richtte zich tot Jeremia: ‘Ga naar de werkplaats van een pottenbakker, daar zal Ik laten horen wat Ik je te zeggen heb.’ 
Ik ging naar een werkplaats, waar een pottenbakker juist op zijn draaischijf aan het werk was. Als de pot die hij maakte mislukte, begon hij opnieuw en vormde hij de klei tot een andere pot, precies zoals hij zich die had voorgesteld. 
De Heer zei: ‘Volk van Israël, Ik kan met jullie hetzelfde doen als die pottenbakker – spreekt de Heer. Immers, jullie zijn in mijn handen als klei in de handen van een pottenbakker.’


Psalm 146, 2-6

Refr.: Gelukkig wie de God van Jacob tot hulp heeft.

De Heer wil ik loven zolang ik leef,
mijn God bezingen zolang ik besta.
Vertrouw niet op mensen met macht,
op een sterveling, bij wie geen redding is.

Stokt zijn adem, hij keert terug tot de aarde,
op die dag gaat hij met zijn plannen ten onder.
Gelukkig wie de God van Jakob tot hulp heeft.

Gelukkig wie zijn hoop vestigt op de Heer, zijn God,
die hemel en aarde heeft gemaakt,
de zee en alles wat daar leeft,
Hij die trouw is tot in eeuwigheid.


Vers voor het evangelie (Ps 119, 88)

Alleluia.
Blijf mij trouw, Heer, laat mij leven,
dan houd ik mij aan de richtlijn uit uw mond.
Alleluia.


Uit het evangelie volgens Matteüs 13, 47-53

De parabel over het net handelt over de veroordeling van de slechten. Dit zal pas gebeuren op het einde der tijden. God laat hen alle kans om zich nog te bekeren. Hiermee eindigt de reeks parabels van Matteüs over het koninkrijk. Hij toonde er in hoe het Oude Verbond zijn voltooiing vond in het nieuwe.

Jezus sprak tot de menigte:
‘Het is met het koninkrijk van de hemel als met een sleepnet dat in een meer werd geworpen en waarmee allerlei soorten vis werden gevangen. Toen het net vol was, trok men het op de oever en ging men zitten om de goede vis in kuipen te doen; de slechte vis werd weggegooid. Zo zal het gaan bij de voltooiing van deze wereld: de engelen zullen eropuit trekken en de kwaadwilligen van de rechtvaardigen scheiden, en ze zullen hen in de vuuroven werpen, waar ze zullen jammeren en knarsetanden.
Hebben jullie dit alles begrepen?’
‘Ja,’ antwoordden ze.
Hij zei hun: ‘Zo lijkt iedere schriftgeleerde die leerling in het koninkrijk van de hemel is geworden op de heer des huizes die uit zijn schatkamer nieuwe en oude dingen tevoorschijn haalt.’
Toen Jezus deze gelijkenissen beëindigd had, verliet Hij die plaats.

Van Woord naar leven

In de eerste lezing horen we hoe de Heer zich wendt tot de profeet Jeremia en hem uitnodigt naar de werkplaats van de pottenbakker te gaan opdat hij Gods woord zou begrijpen. Daar aangekomen ziet Jeremia hoe de pottenbakker de leem boetseert. En de Heer vraagt aan Jeremia of Hij niet hetzelfde kan doen met het volk. ‘Immers, jullie zijn in mijn handen als klei in de handen van een pottenbakker’, zegt de Heer.

Het zijn woorden die ons doen denken aan de schepping van de mens, toen God hem uit aarde vormde om hem daarna de levensadem in te blazen. Wij mogen inderdaad niet vergeten dat ieder mens uit stof gemaakt is, dat wil zeggen: gekneed met zwakheid en broosheid. Maar juist doorheen die zwakheid en die broosheid toont God zijn kracht. Hij zal namelijk wat zwak en broos is sterk maken. Net zoals de pottenbakker zal hij iedere mens vorm geven en hem zijn levensadem schenken zodat hij kan groeien naar ‘Gods beeld en gelijkenis’ waartoe wij allen geroepen zijn en waarnaar wij ook geschapen zijn.

God buigt zich voortdurend over ons om ons te bewerken opdat wij zouden groeien als zijn kinderen en getuigen zouden worden van zijn liefde. Paulus is zich hiervan terdege bewust wanneer hij schrijft dat wij aarden potten zijn die het licht van Christus dragen (2 Kor 4, 6-7); een licht dat we moeten verzorgen en doorgeven.

Deze verzen uit de profeet Jeremia herinneren ons aan het feit dat we een grote verantwoordelijkheid dragen wat betreft onze eigen vorming: deze namelijk over te laten aan de Heer. Om onze zending te kunnen volbrengen die Hij ons toevertrouwt.

Wie zich door de Heer laat kneden, en niet door de koppigheid van zijn hart, mag zich een gezegend mens weten.

Naar woorden van Vincenzo Paglia.

Met een genegen groet,

kris

Reageren of uitwisselen betreffende de overweging kan via de blog Van Woord naar leven.

Laten wij bidden

Goede God,
wij zijn van U. Wil ons kneden en vormen, opdat ons leven een afstraling mag zijn van uw liefde voor de mensheid.
Door Christus, onze Heer.
Amen.

 

De Bijbelteksten zijn ontleend aan de NBV21, © Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap.
De korte inleidingen op de lezingen zijn ontleend aan het week- en zondagmissaal, door de benedictijnen van de Sint-Andriesabdij en de norbertijnen van de abdijen Averbode, Postel en Tongerlo, o.l.v. Jos Van Der Veken, uitgegeven bij Brepols-Licap, © Brepols 2007.