donderdag in week 26 door het jaar (even jaren)

Uit het boek Job 19, 21-27

Het protest van Job wordt een uitgesproken uitdaging tegen God. Job belijdt nochtans dat God leeft en dat Hij in zijn rechtvaardigheid het laatste woord heeft. Hij wenst echter zijn God te ontmoeten; dit verlangen houdt hij levend.

Job sprak: ‘Heb medelijden, vrienden, heb medelijden met mij, want de hand van God heeft mij getroffen. Waarom vervolgen jullie mij, zoals God? Waarom houden jullie nooit op mij te belasteren?
O, mochten mijn woorden worden opgeschreven, vastgelegd in een inscriptie, met een ijzeren stift gegrift, met lood gevuld, voor altijd in de rotsen uitgehouwen!
Ik weet: mijn redder leeft, en hij zal ten slotte hier op aarde ingrijpen.
Hoezeer mijn huid ook is geschonden, toch zal ik in dit lichaam God aanschouwen. Ik zal Hem aanschouwen, ik zal Hem met eigen ogen zien, ik, geen ander, heel mijn binnenste smacht van verlangen.’

Psalm 27, 7-9 + 13-14

Refr.: Wees dapper en vastberaden, wacht op de Heer.

Hoor mij, Heer, als ik tot U roep,
wees genadig en antwoord mij.
Mijn hart zegt U na: ‘Zoek mijn nabijheid!’
Uw nabijheid, Heer, wil ik zoeken.

Verberg uw gelaat niet voor mij,
wijs uw dienaar niet af in uw toorn.
U bent mij altijd tot hulp geweest,
verstoot mij niet, verlaat mij niet,
God, mijn behoud.

Mag ik niet verwachten de goedheid van de Heer
te zien in het land van de levenden?
Wacht op de Heer, wees dapper en vastberaden,
ja, wacht op de Heer.

Uit het evangelie volgens Lucas 10, 1-12

Tweeënzeventig leerlingen worden door de Heer uitgezonden. Wat God heeft gezaaid, moeten zij oogsten. Als vredelievende mensen moeten zij Gods Rijk aankondigen, als lammeren onder de wolven, zonder aardse zekerheden.

Jezus stelde tweeënzeventig anderen aan, die Hij twee aan twee voor zich uit zond naar iedere stad en plaats waar Hij van plan was heen te gaan.
Hij zei tegen hen: ‘De oogst is groot, maar arbeiders zijn er weinig; vraag dus de eigenaar van de oogst of hij arbeiders wil sturen om de oogst binnen te halen.
Ga op weg, en bedenk wel: Ik zend jullie als lammeren onder de wolven.
Neem geen geldbuidel, geen reistas en geen sandalen mee, en groet onderweg niemand.
Als jullie een huis binnengaan, zeg dan eerst: “Vrede voor dit huis!” Als er een vredelievend mens woont, zal jullie vrede met hem zijn; zo niet, dan zal die vrede bij je terugkeren. Blijf in dat huis, en eet en drink wat men je aanbiedt, want de arbeider is zijn loon waard.
Ga niet van het ene huis naar het andere.
En als jullie een stad binnengaan en daar welkom zijn, eet dan wat je wordt voorgezet, genees de zieken die er zijn en zeg tegen hen: “Het Koninkrijk van God heeft jullie bereikt.”
Maar als jullie een stad binnengaan waar je niet welkom bent, trek dan door de straten en zeg: “Zelfs het stof van uw stad dat aan onze voeten kleeft, vegen we van ons af als aanklacht tegen u; maar bedenk wel: het koninkrijk van God is nabij!” Ik zeg jullie: het lot van Sodom zal op die dag draaglijker zijn dan het lot van die stad.’

Van Woord naar leven

Bij de zending van de tweeënzeventig sprak Jezus: ‘Ga op weg, en bedenk wel: Ik zend jullie als lammeren onder de wolven.’

Spontaan gaan mijn gedachten uit naar het verhaal van Franciscus van Assisi en de wolf van Gubbio. Voor wie dit verhaal niet kent even kort:
We zijn ongeveer het jaar 1220. Franciscus verbleef een korte tijd in de stad Gubbio. Al geruime tijd werden de inwoners van de stad geterroriseerd door een wolf. Hij stal voedsel, viel de mensen lastig, en viel zelfs kinderen aan. Wanneer hij zich liet zien vluchtte iedereen naar zijn huis, veilig achter gesloten deuren. Gubbio was helemaal in de ban van de boze wolf. Franciscus kwam dit ter ore en besloot de wolf tegemoet te treden, wat iedereen hem ten stellige afraadde. Maar Franciscus ging. Toen de wolf Franciscus zag naderen, snelde deze met open muil op hem af . Franciscus maakte een groot kruisteken en beval de wolf in naam van God zijn aanvallen te staken, waarop de wolf deemoedig zijn kop in de handen van Franciscus legde.
En Franciscus sprak: ‘Broeder Wolf, je hebt veel kwaad gedaan in deze stad door de schepselen van God te vernietigen en te doden zonder zijn toestemming; ja, je hebt niet alleen dieren vernietigd, maar je hebt het zelfs aangedurfd om mensen te verslinden, gemaakt naar het beeld van God. Alle inwoners van deze stad zijn uw vijanden. Maar, broeder wolf, ik zal vrede sluiten tussen hen en u. Maar beledig hen dan niet meer. Zij zullen u al uw overtredingen uit het verleden vergeven. Ik beloof u dat u elke dag zult worden gevoed door de inwoners van dit land, zolang u onder hen leeft. U zult geen honger meer lijden. Maar u, van uw kant, moet beloven nooit meer een dier of een mens aan te vallen. Doet u deze belofte?’ De wolf legde een van zijn voorpoten in de uitgestrekte hand van Franciscus en de eed werd afgelegd.
Franciscus beval de wolf om met hem terug te keren naar Gubbio. Bij aankomst waren de mensen volkomen verbaasd en het nieuws verspreidde zich snel, en iedereen kwam afgezakt naar het marktplein. Ze waren onder de indruk te zien dat de woeste wolf zich gedroeg als Franciscus’ huisdier. Franciscus hield nog een vrome preek met de tamme wolf aan zijn voeten. Toen de preek ten einde was, hernieuwde Franciscus zijn pact met de wolf in het openbaar en verzekerde hij hem dat de mensen van Gubbio hem vanaf hun deuren zouden voeden als hij zou stoppen met zijn plunderingen. Opnieuw legde de wolf zijn poot in Franciscus’ hand.
Men zegt dat de wolf nog twee jaar in Gubbio heeft gewoond, van huis tot huis ging om in zijn levensonderhoud te voorzien en de bepalingen van zijn overeenkomst met Franciscus in acht nam. Bij haar dood was de stad diep bedroefd. De wolf kreeg een eervolle begrafenis, en zelfs een kerk. Bij renovaties in 1872 werd het skelet van een grote wolf, blijkbaar enkele eeuwen oud, onder een plaat bij de kerkmuur gevonden en vervolgens binnen herbegraven.
Mooi verhaal toch.

Een vraag die, vanuit dit relaas, maar ook vanuit het evangelie van vandaag, zich aan ons aandient is: Hoe gaan wij om met de wolven rondom ons? Franciscus kan ons hier veel leren. Allereerst de diepe behoefte vrede uit te dragen, en zo de wolven tegemoet te treden. Geen oordeel, enkel verlangen naar vrede en verzoening. Hij ging de wolf opzoeken, sprak met hem (in Gods naam), en werkte aan verzoening. Dat is een andere manier dan het wolfse rondom ons te veroordelen, te verfoeien, er niets mee te maken willen hebben, het in zichzelf laten ploeteren. Nee, Franciscus ging vanuit een innerlijke vrede de wolf tegemoet.

En wij… hoe gaan wij om met het wolfse rondom ons? Want de wereld waartoe wij als christenen gezonden zijn zit vol wolven. Het zit in mensen, in mentaliteiten, in visies. En, vergis je niet, het zit ook in ons, soms diep verborgen. Allemaal dragen we duisternis mee. Hoe gaan we met al dit wolfse om?
Wel, ik zou zeggen, laten we allereerst dragers zijn van Christus’ vrede, om vanuit deze vrede met iedereen te willen omgaan. Zoals onze paus Franciscus zegt: bereid zijnde je handen vuil te maken. We hoeven geen schrik te hebben van het wolfse in de wereld. Elke mens verdient bemind te worden, ook de meest boze wolf. En liefde wint altijd op het kwaad. Kijk naar Jezus op het kruis om dit mysterie te begrijpen.

En wat het wolfse in onszelf betreft: laten we ook hier onszelf niet en nooit veroordelen, want dan ketenen we ons vast. Laat het licht van Christus binnen. Eigen aan elk licht is dat het de duisternis verdrijft. Geef je aan Jezus, zodat het wolfse in jezelf tam wordt en geheel in verzoening komt met God.

Een vredevolle dag onder de wolven 😉

kris

Reageren, je eigen woordje plaatsen, of uitwisselen over de overweging, kan via de blog Van Woord naar leven.

 

Laten wij bidden

Heer Jezus,
mogen wij ons nooit beter wanen dat de wolven rondom ons. Mogen wij bereid zijn met iedereen broederschap aan te gaan, uw vrede dragend, uw vrede uitdragend, opdat Gods lied van Liefde door ieder mag gekend zijn en gezongen worden.
Tot in lengte van dagen. Amen.

De Bijbelteksten zijn ontleend aan de NBV21, © Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap.
De korte inleidingen op de lezingen zijn ontleend aan het week- en zondagmissaal, door de benedictijnen van de Sint-Andriesabdij en de norbertijnen van de abdijen Averbode, Postel en Tongerlo, o.l.v. Jos Van Der Veken, uitgegeven bij Brepols-Licap, © Brepols 2007.