Een contemplatieve wandeling

Maandelijks biedt de gemeenschap van Taizé een Bijbeltekst aan om het zoeken naar God ook in het dagelijks leven door stilte en gebed te ondersteunen. Hieronder de tekst voor deze maand maart.

God de Heer wandelde door de tuin in de koelte van de avondwind. (Genesis 3:8)

Wandelen doe je als je werk of de huishoudelijke taken gedaan zijn. Je maakt voor je plezier buiten een ommetje, zonder duidelijk doel. Je verlaat je werkplek of je huis en verandert even van omgeving. Een korte tijd is er geen sprake van dringende of noodzakelijke taken. Je blijft beschikbaar, maar zonder dat een duidelijk doel beslag op je legt.

De auteur van dit eeuwenoude bijbelverhaal beschrijft God die zomaar, zonder doel of nut, een wandelingetje maakt. Hij geniet van een aangenaam moment en van de tuin. Na de uren van brandende hitte, steekt de verfrissende avondwind op. God is niet enkel de Schepper, die altijd aan het werk is en die ’niet sluimert en niet slaapt’ (Psalm 121:4). Hij rustte uit op de zevende dag, toen Hij zijn werk onderbrak en de Sabbat instelde. Bevrijd van de spanning en concentratie die zijn scheppingskracht vereisen, neemt God de tijd om te beschouwen, om de schoonheid en goedheid van de natuur te waarderen. Het geeft Hem vreugde, Hij geniet ervan.

Om goed te kunnen kijken naar iets of iemand, moet je je verplaatsen en dichterbij komen. Tegelijkertijd moet je ook afstand nemen om mensen en dingen in hun geheel en in hun onderlinge relaties te kunnen zien. Er zijn er heel veel, en God gaat naar ieder van hen toe.

God wandelt in de tuin, die deel uitmaakt van de door mensen gecultiveerde schepping. Er staan verschillende plantensoorten, sommige omdat ze zo mooi zijn, andere omdat ze eetbaar zijn. Ook God geniet met vreugde van het werk van de mens die de natuur bewerkt. Hij komt de mens tegemoet, Hij verplaatst zich om dicht bij hem te zijn. Hij hoopt een relatie met hem aan te gaan.

Als het zowel voor God als voor de mens zinvol is om te scheppen, te werken, te verfraaien en vrucht te dragen, heeft het ook zin om dit werk af en toe te onderbreken om het goed te kunnen bekijken en er de schoonheid en de waarde van in te zien. God kan aan elke mens zeggen “Jij bent goed”, maar ook “Ik denk aan jou, Ik draag je met me mee, Ik erken je. Ik heb je geschapen, gevormd en je een zelfstandig bestaan gegeven. Ik hoop dat jij dat ook zal gaan inzien. Ik hoop dat man en vrouw dit zullen inzien”. Dat voedt een relatie.

God is niet aanwezig in de materiële schepping, waarvoor Hij de zorg aan de mens heeft toevertrouwd. Maar de schepping herinnert aan de bedoeling van de Schepper. Zij draagt de herinnering aan Hem in zich en getuigt van zijn wil, zijn verwachting, zijn gave. Voor wie zich, boven een gewone observatie of beschouwing uit, bewust is van zijn afkomst en bestemming in Gods plan, draagt de schepping de aanwezigheid van de Schepper in zich, niet materieel, maar relationeel. Zo kan onze bewondering voor de schepping, naast de waardering voor haar fysieke schoonheid of nut, onze dankbaarheid en onze relatie met God voeden.

Als onze Schepper vreugde vindt in het wandelen door de tuin, heeft dan een wandeling door de natuur voor ons ook niet iets goddelijks, als wij ons ervan bewust zijn dat deze natuur is geschapen en aan onze verantwoordelijkheid is toevertrouwd?

Bron: Gemeenschap Taizé