H. Maria Magdalena

Feest


Samen met Maria, de moeder van Jezus, is Maria Magdalena een van de meest opmerkzame vrouwen uit het evangelie. Haar ontmoeting met de Heer heeft haar leven totaal veranderd. Haar bekering drukte zij uit door een absolute trouw en een ontroerende aanhankelijkheid aan Jezus. Dat komt het mooist naar voor in die prachtige scène bij het graf. Alleen de klank van Jezus’ stem verdrijft haar onzekerheid, haar verdriet. Zij was de eerste die de verrezen Heer mocht aanschouwen en aan anderen de vreugde van Pasen mocht meedelen.


Uit het boek Hooglied 3, 1-4a

Verlangen doet vinden.

’s Nachts in mijn slaap zoek ik mijn lief. Ik zoek hem, maar ik vind hem niet. Laat ik opstaan, rondgaan in de stad, laat ik in de straten, op de pleinen, zoeken naar mijn allerliefste. Ik zoek hem, maar ik vind hem niet. De wachters vinden mij op hun ronde door de stad. ‘Hebben jullie mijn lief ook gezien?’ Nog maar nauwelijks ben ik hun voorbij of ik vind mijn lief.


Psalm 63, 2 + 3 + 4 + 5 + 6 + 8 + 9

Refr.: God, aan U ben ik gehecht met heel mijn ziel.

God, U bent mijn God, U zoek ik,
naar U smacht mijn ziel,
naar U hunkert mijn lichaam
in een dor en dorstig land, zonder water.

In het heiligdom heb ik U gezien,
uw macht en majesteit aanschouwd.
Uw liefde is meer dan het leven,
mijn lippen zingen uw lof.

U wil ik prijzen, mijn leven lang,
roepend uw naam, de handen geheven.
Dan wordt mijn ziel verzadigd met uw overvloed,
jubel ligt op mijn lippen, mijn mond zal U loven.

U bent altijd mijn hulp geweest,
ik juich in de schaduw van uw vleugels.
Ik ben aan U gehecht, met heel mijn ziel,
uw rechterhand houdt mij vast.


Vers voor het evangelie

Alleluia.
Zeg het ons, Maria,
wat hebt gij gezien onderweg?
Het graf van Christus dat leeg was,
de glorie van Hem die is opgestaan.
Alleluia.


Uit het evangelie volgens Johannes 20, 1 + 11-18

‘Waarom huil je ?’

Vroeg op de eerste dag van de week, toen het nog donker was, kwam Maria van Magdala bij het graf. Ze zag dat de steen voor het graf was weggehaald. Huilend boog ze zich naar het graf, en daar zag ze twee engelen in witte kleren zitten, een bij het hoofdeind en een bij het voeteneind van de plek waar het lichaam van Jezus had gelegen. 
‘Waarom huil je?’ vroegen ze haar.
Ze zei: ‘Ze hebben mijn Heer weggehaald en ik weet niet waar ze Hem hebben neergelegd.’ 
Na deze woorden keek ze om en zag ze Jezus staan, maar ze wist niet dat het Jezus was. 
‘Waarom huil je?’ vroeg Jezus. ‘Wie zoek je?’
Maria dacht dat het de tuinman was en zei: ‘Als u Hem hebt weggehaald, vertel me dan waar u Hem hebt neergelegd, dan kan ik Hem meenemen.’ 
Jezus zei tegen haar: ‘Maria!’
Ze draaide zich om en zei: ‘Rabboeni!’ (Dit Hebreeuwse woord betekent ‘meester’.)
‘Houd Me niet vast,’ zei Jezus. ‘Ik ben nog niet opgestegen naar de Vader. Ga naar mijn broeders en zeg tegen hen dat Ik opstijg naar mijn Vader, die ook jullie Vader is, naar mijn God, die ook jullie God is.’ 
Maria van Magdala ging naar de leerlingen en zei tegen hen: ‘Ik heb de Heer gezien!’
En ze vertelde alles wat Hij tegen haar gezegd had.

Van Woord naar leven

Ik mag me gelukkig prijzen enkele dagen te mogen vertoeven bij de broeders in de abdij van Westvleteren. Even alles loslaten om, badend in Gods stilte, te gaan staan in je diepste dorst: je verlangen naar God. Deze innerlijke zucht uitzingen op het ritme der Getijden doet een mens vanbinnen deugd. Het doet je ziel schroomvol glimlachen van innige luister, maar tegelijk ook wenen van diep gemis. De hunker, de smacht, de dorst geeft inderdaad zaligheid; diep wetend dat Hij er is. Maar tegelijk is er de pijn; de hartzeer van ‘het niet kunnen’, de ‘tranen van het gemis’, maar ook het bewustzijn van je eigen zondigheid, als een gapend ravijn tussen Hem en u. Dit besef leert je knielen, het maakt je stil, het geeft onderricht, het doet je ‘zien’. Zalig is het om, gedragen door deze biddende broederschap, zo voor God te mogen staan; als het ware in het hart van de Kerk.

Want als deze gemeenschap, zoals er zovelen zijn, iets doen in hun ‘niets-doen’, dan is het Gods lamp brandend houden in deze wereld. Het zijn haarden van de Schepper die, hoe onzichtbaar ze ook zijn, warmte en licht geven aan de mensheid. Hemels is het je af en toe zelf fysiek te gaan warmen aan deze gemeenschappen die door hun zijn zingen van Gods liefde.

Ze zijn ‘de wachters’ waarover het boek Hooglied vandaag schrijft. Door hun biddend en gevend leven dragen ze zorg voor ieder mensenhart; de mens die dikwijls ‘zoekt maar niet vindt’.

Doch dit zoeken, deze hunkering, dit dorstig zijn, is in wezen diepe genade. Het is de tedere gloed van de heilige Geest die ons leidt in het werkelijk gevonden willen worden. Het is het zachte vuur van God dat ons zal leren het pad van de nederigheid te bewandelen, om alzo alles uit handen te kunnen geven: aan Hem, in Christus.

Oh zalige dorst, oh heilig verlangen. Verteer me in U, opdat Gij, God, alles moge worden; werkelijk álles.

Met een genegen groet,

kris

Reageren of uitwisselen betreffende de overweging kan via de blog Van Woord naar leven.

Laten wij bidden

Vader,
op uw altaar willen we onze dankbaarheid neerleggen omdat Gij er áltijd zijt met een Goedheid om U tegen te zeggen. Wij danken U dat Gij ons – in Christus – trekt om deelgenoot te worden van die Goedheid. Moge uw heilige Geest ons leiden, opdat wij, in innige verbondenheid met Christus, mogen tafelen aan uw Drie-ene Liefde.
In Christus’ naam. Amen.

 

De Bijbelteksten zijn ontleend aan de NBV21, © Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap.
De korte inleidingen op de lezingen zijn ontleend aan het week- en zondagmissaal, door de benedictijnen van de Sint-Andriesabdij en de norbertijnen van de abdijen Averbode, Postel en Tongerlo, o.l.v. Jos Van Der Veken, uitgegeven bij Brepols-Licap, © Brepols 2007.