Leestip van de dag – dinsdag 13 maart 2018

“Ik haat ze met alle haat die in mij is”
(Psalm 139)

De psalmen behoren door de eeuwen heen tot de meest troostrijke bijbellectuur. Maar paradoxaal genoeg bevatten juist deze psalmen ook de meest afschuwelijke passages, waarin de psalmist zijn haat en woede uit en God vraagt om zijn vijanden te verdelgen en volkeren te verjagen. Hoe ga je om met deze passages. Kun je die wel betrekken in je gebed, laat staan zingen in de liturgie? Psalmkenner Gerard Swüste zoekt een antwoord.

Door Gerard Swüste

Een vriendin vertelde onlangs over het verblijf van een paar dagen in een abdij. Ze vond het indrukwekkend. Alleen die psalmen. Ja, ze werden erg mooi gezongen, maar die teksten!

Er zijn natuurlijk prachtige en ontroerende psalmen. Met misschien wel de herder van Psalm 23 voorop. En de psalmen die we in onze vieringen zingen zijn meestal ook ontdaan van scherpe kantjes: ‘Naar U gaat mijn verlangen’, ‘Houd mij in leven’, ‘Hoe is uw naam’, we zingen het van harte mee. Maar hoe zit dat met die scherpe kantjes? Is dat toch een minpuntje bij al die gedichten of horen ze er wezenlijk bij? Ik wil wat dieper ingaan op twee aspecten die in de psalmen naar voren komen en die voor menigeen een steen des aanstoots zijn. Ten eerste de teksten over woede en haat. En vervolgens de verzen die verhalen hoe God de andere volkeren uit het (beloofde) land verjaagt, zodat zijn mensen daar kunnen wonen.

Lees verder …