Leestip van de dag – maandag 25 maart 2019

Aan God

“Ik zie U in dit stadium van mijn leven vooral in het mysterie van het mooiste, het beste, het diepste .” Paul van Vliet aan het woord.

Lieve Heer,

Het is lang geleden dat ik voor het laatste het woord tot U heb gericht. Ik was nog een kind en U stond letterlijk op het menu van alle dagen. Er was geen ontkomen aan. Dat begon al aan het ontbijt. Mijn vader vroeg eerst Uw zegen voor de uitgestalde spijs en drank en na afloop Uw bemiddeling voor een vruchtbare werkdag.

Vóór de lessen op de christelijke scholen die ik heb bezocht, riepen de leraren U aan om te zorgen voor vlijt en goed gedrag. Bij het avondeten werd er opnieuw gebeden en uit de Bijbel gelezen, terwijl U in het gebedje voor het slapengaan moest worden bedankt voor al het goede van de afgelopen dag in ruil voor bescherming gedurende de nacht en een gezond-weer-op. De dominee kwam regelmatig op huisbezoek om te controleren of wij het geloof in U nog wel op de juiste wijze praktiseerden. Zelfs in de vakanties ging U mee kamperen met de kinderkerk.

Ja, U was alomtegenwoordig !

‘Op bergen en in dalen zijt Gij, oh God, mijn Heer,’ zongen wij dan ook uit volle borst. Het waren de jaren van Schuld en Boete, Zonde en Vergeving, Lijden en Genade. En U zag álles; vooral als het níet goed was.

Dan heb ik het nog niet eens over de zondag en de christelijke feestdagen, waarop U zó indringend aanwezig was dat het in mijn wilde jongensjaren tot heftige conflicten met mijn ouders heeft geleid. Ik kon Uw heiligheid op geen enkele manier combineren met de Sturm und Drang van mijn hormonale ontwikkeling. Dat heeft er mede voor gezorgd dat ik U, toen ik het huis uitging, meteen heb losgelaten en daarna nooit meer heb toegesproken of heb aangeroepen.

Tot vandaag.

Als ik werd bezocht door gevoelens van verlatenheid, schreef ik daar een tekst over. Zo loste ik mijn eenzaamheid op door deze te delen met mijn publiek en ik kon de antwoorden op de grote levensvragen ontlopen in de roes van ruim 60 jaar schrijven, spelen en reizen.

Als ik wou weten hoe ik dacht of wat ik voelde las ik mijn eigen teksten.
Op dagen van verwarring verlangde ik soms terug naar de veiligheid van Uw kerk en de vanzelfsprekende saamhorigheid die met mijn kindergeloof was verbonden. Vooral als op zondag de slepeende geangen melancholiek over de stad waaierden en de kerkklokken opriepen tot gehoorzaamheid met de belofte van vegeving en genade.

Maar dat duurde nooit lang.

Als het leven mij tegenzat, wendde ik mij niet meer zoals vroeger tot U, maar tot mijn eigen goden: energie, creativiteit, ambitie, succes en applaus.

Daarmee kon ik in het zelfgemaakte heiligdom van het theater mijzelf in het centrum van mijn eigen eredienst plaatsen. Dat is heel lang goed gegaan. Het is zelfs meetbaar geworden in materële welstand: gouden platen, prijzen en koninklijke onderscheidingen Maar nu ik 83 ben geworden, werkt dat systeem niet meer. De oogst is binnen en ik zit terzijde en denk na, lichamelijk wat minder sterk, geestelijk iets minder weerbaar.

Ik denk na over de grote vragen van het leven, de zin van alle, over het waartoe, waarom en waarheen? Wat wil ik nog, wat kan ik nog?

De toekomst is afzienbaar geworden en een zekere haast om achter de waarheid te komen is geboden.

Langzamerhand groeit de behoefte aan een nieuwe ‘zingeving’, zoals het modewoord zegt. Zo ben ik na een leven lang zoeken en zwerven toch weer bij U in de buurt gekomen. Nog niet in een rechtstreekse dialoog in de vorm van het geloof der vaderen. Daarvoor bent U te abstract geworden. Behalve bij de EO weet, geloof ik, niemand meer precies wat en wie U bent. We mogen onze eigen God verzinnen en dat lijkt aantrekkelijk, maar de keuze is oeverloos.

Ze zeggen dat ‘God in de mens zit’ of sterker nog: ‘God dat ben je zelf.’ Ik schiet daar niet zoveel mee op. Zeker niet nu anderen Uw zoon Jezus Christus hebben teruggebracht tot de menselijke maat van gewoon een charismatische profeet. Het is mij allemaal te vrijblijvend.

Ik zie U in dit stadium van mijn leven vooral in het mysterie van het mooiste, het beste, het diepste Daar ben ik naar op zoek.

Ik vind U in de liefde, in adembenemende kunst, in de onschuld van een kind, in eerbied voor het onbegrijpelijke. Dat noem ik voor het gemak dan maar ‘God’, in het besef dat juist voor God iedere formulering of omschrijving per definitie gebrekkig en ontoereikend is.

Voorlopig moet ik het hiermee doen.

Het is een soort houvast in de onzekerheid van de dagen waarin alles anders is of lijkt. Ik zal veel moeten loslaten en afscheid moeten nemen van alle wat vertrouwd was en succesvol. Ik ben benieuwd waarmee of met wie de vrijgekomen ruimte zal worden opgevuld.

Het zou mij niet verbazen als ik U daarin uiteindelijk zal tegenkomen.

We hoeven niet af te spreken dat ik U kan herkennen aan een rode roos in Uw knoopsgat of de NCRV-gids onder Uw linkerarm. Ik zal weten dat U het bent als ik mij onvoorwaardelijk heb overgegeven en mijn eenzaamheid zal zijn verdwenen.

Paul Van Vliet

Uit: Paul Van Vliet, Brieven aan God en andere mensen, Van Halewyck