Leestip van de dag – vrijdag 14 juli 2017

Over de essentie van het bestaan

De oudste en dierbaarste herinneringen van Arie de Geus gaan terug naar de boerenstal van zijn vader. De zoetige geur van de koeien, hun gesnuif en gezucht… het was een woordeloze ervaring, een besef van de stroom van het leven zelf. De laatste decennia is deze duizenden jaren oude boerencultuur, waarin mens en dier organisch met elkaar verbonden waren, in rap tempo verdwenen. “Zeker, we hebben het stukken comfortabeler dan toen, maar de prijs is hoog.”

Door Arie de Geus

Mijn vroegste kinderjaren zijn voor altijd verbonden met de koeienstal. Mijn vader dreef met twee van zijn broers een gemengd agrarisch bedrijf. De kernactiviteit was de vlasbewerking, maar ze hielden ook koeien en hadden een paar percelen aardappelen, tarwe en suikerbieten. Het was een kleinschalige bedoening met een soort ongeschreven taakverdeling, een stilzwijgende afspraak over wie wat wanneer deed. Er werd geen tijd besteed aan vergaderen, er werd sowieso weinig gepraat. Hooguit namen ze bij de koffie een paar elementaire dingen door. Wel werd er in de zomermaanden meer dan honderd uur per week gewerkt en, met name gedurende de oogsttijd, veelvuldig naar de lucht gekeken. Ze lazen de wolken, proefden de lucht, keurden de wind, en negen van de tien keer kwam hun voorspelling uit, waarmee ze de beroepsmeteorologen, die er steeds minder toe kwamen om eens naar buiten te kijken en zelf te ervaren hoe de atmosfeer voelde, het nakijken gaven.

Laatste stuiptrekkingen

’s Winters verbleven de ongeveer vijftien koeien op stal. De stal, naar de huidige maatstaven een haveloos bouwsel, bevond zich aan het eind van ons erf. Ons huis stond gewoon aan een straat ruimschoots binnen de bebouwde kom. Veel boerenbedrijven waren eind jaren vijftig, begin jaren zestig nog midden in woonkernen gevestigd. Je werk bevond zich meestal pal naast waar je woonde. Er was geen scheiding tussen privé en werk, noch feitelijk, noch mentaal. Mensen en dieren waren organisch met elkaar verbonden. De dieren verbleven als het ware in je achtertuin, je hoorde ze, je rook ze, ze maakten deel uit van je dagelijkse werkelijkheid. Achteraf waren dit de laatste stuiptrekkingen van een duizenden jaren oude cultuur die binnen enkele jaren zou zijn uitgegumd alsof hij nooit had bestaan. Het was aan de vooravond van de komst van de grote ruilverkavelingen en de daarmee samenhangende intensieve landbouw en veeteelt, grootschalig, klinisch, volledig geautomatiseerd, industrieel, afstandelijk.

Woordeloze ervaring

Vanaf mijn eerste begin was de stal er. Ik kwam er graag en mijn daar doorgebrachte uren horen tot mijn oudste en dierbaarste herinneringen. De zoetige geur van de koeien, hun gesnuif en gezucht, hun grote, natte neuzen, hun gehoest, gesmak, gebrom en af en toe geloei, hun gerammel aan de kettingen, het geluid als van ploffende papieren zakken dat hun vallende stront op het beton maakte, het scherpe geklater van hun pis, de geur van hooi en van de lijnzaadkoeken waar die dieren gek op waren, het knisperende geluid van de verpakking. Hun warmte en herkauwende tevredenheid. Hun ingekeerde blik, alsof ze in gedachten verzonken waren, maar tegelijkertijd ook alert, de laatste restjes instinct van een prooidier. Ik keek naar die grote vriendelijke koppen, hun malende kaken, en registreerde iets waarvan ik toen niet de reikwijdte doorgrondde. Het was een soort kennis, maar geen cognitieve kennis, niets waarmee je een proefschrift, een scriptie of zelfs maar een verhandeling kunt schrijven. Het ging om een woordeloze ervaring, een besef van de stroom van het leven zelf, zonder oordeel of mening of strijd, waar je al dan niet op aangesloten kunt zijn en je door kunt laten meevoeren. In die grote donkere koeienogen kun je dit geheim lezen, maar alleen als je kind bent, dus nog niet bent gevormd door ratio, nog niet helemaal bent opgenomen in de wereld van de feiten, van de valide argumentatie, maar nog met één been verkerend in die van de dromen.

En zoals dat gaat met dromen: je kunt ze niet navertellen, en als je dat wel kunt weet je dat de woorden die je gebruikt langs de beelden scheren in plaats van ze weer te geven en dat de gebruikelijke chronologie hapert. Als kind ervaar je veel meer buiten het domein van de woorden, en dat maakt die ervaringen oneindig veel intenser.

Geborgenheid

Het samenstel van al die elementen en al die zintuigelijke indrukken vervulde me met een gewaarwording van overstelpende geborgenheid, met een gevoel dat dit eeuwig zo zou blijven, dat de tijd nooit zou kunnen doordringen in, laat staan vat hebben op die schamele stal met die knoestige balken, die half vergane deur in roestige scharnieren, die kieren en gaten, die muren vol bruine poepspetters. Als ik ooit ergens de essentie van het bestaan heb ervaren, is het daar geweest, in dat ruige, robuuste Arcadië, waar alles grofstoffelijk was, gespeend van sentimentaliteit, gevrijwaard van steriliteit. (Een soms ook niet ongevaarlijk Arcadië: een Belgisch trekpaard trapte van schrik in diezelfde stal een keer mijn driewielertje in de kreukels. Ik was net afgestapt, anders was het niet goed afgelopen.)

Natuurlijk drongen, ondanks de schijn van het tegendeel, de tentakels van de tijd die vredige enclave binnen. Idylles bestaan slechts bij de gratie van hun tijdelijkheid, ze kunnen per definitie niet eeuwig duren. De koeien die daar stonden of lagen te herkauwen, zouden vroeg of laat naar het abattoir gaan, dat lag nu eenmaal besloten in het pact tussen boer en koe. Maar daar stond iets tegenover: bescherming, zorg, respect voor de behoeften van het dier, oog voor de wederzijdse afhankelijkheid en niet te vergeten hun gezamenlijke afhankelijkheid van de natuur, die altijd het laatste woord had. Er was een zekere balans, gebaseerd op het aloude ‘do ut des’-principe (ik geef opdat jij geeft).

Nieuw soort eenzaamheid

De koeien werden met de hand gemolken. Ik zie weer mijn vader voor me die met zijn eenpotige melkkrukje om zijn achterwerk gebonden tussen de dampende koeienlijven verdween. Hoor weer de melk die in stralen de roestvrijstalen emmer in spoot met een tinkelend helder geluid. Die beelden en geluiden staan voor iets wat ik maar niet precies kan benoemen, maar waarvan ik zeker ben dat we het inmiddels niet meer hebben en ook nooit meer zullen krijgen. Zeker, we hebben het stukken comfortabeler dan toen, maar de prijs is hoog: we zijn voorgoed afgesneden van de grote levensstroom, we hebben ons voor altijd losgemaakt van datgene waaruit we zijn voortgekomen. Met als gevolg een compleet nieuw soort eenzaamheid, een volstrekt ander soort tekort.

De tijd heeft inmiddels nog veel harder huisgehouden. Niet alleen de koeien zijn al lang weg, maar ook de stal zelf. Dat hele aardse bestaan op het ritme van de seizoenen is verdwenen, opgeslokt door technocratische vergezichten, politieke ambities, veranderende inzichten, verschuivende culturen. Alles verslonden door de muil van de efficiency en de rechtlijnigheid. Ook de mannen van toen, die zwijgzame helden met hun eeltige handen en verweerde koppen, zijn er niet meer. Mijn vader en zijn broers zijn inmiddels opgenomen door de aarde die ze zo lang, vaak in het zweet des aanschijns maar nooit met tegenzin, hebben bewerkt.

Gelukkig ?

Waren ze gelukkig? Volgens mij dachten ze niet zozeer in termen van ‘geluk’ of ‘ongeluk’. Geluksdenken is meer iets van de laatste decennia en hangt samen met de toegenomen welvaart, met de luxe je dit überhaupt te kunnen afvragen.

Zij waren meer van de tevredenheid: tevreden als de koeien tevreden waren, als de jonge aanplant niet stond te verpieteren tussen harde kluiten in een te schrale voorjaarswind, als het bijna rijpe vlas stond te wuiven in de zomerbries, als de aardappelen in de herfst niet lagen te rotten door te veel regen, als de vlasprijs meeviel… En als het tegenzat, wat veelvuldig gebeurde, dan aanvaardden ze dat als de opper- en overmacht van de natuur waarnaar ze zich te schikken hadden. Verlangens, als ze die buiten hun werk en de directe levensbehoeften om al hadden, plooiden ze naar de omstandigheden en niet andersom. Daarin verschilden ze niet wezenlijk van hun middeleeuwse collega’s.

Zwiepende koeienstaarten

Regelmatig fiets ik door de polder en ik kom dan langs een weiland met een kleine kudde roodbruine runderen. Ze zijn van een al wat oudere boer die aan de andere kant van de dijk woont. De kalveren drinken bij hun moeders, die onderwijl dromerig voor zich uit staren. Een tafereel van opperste harmonie en pastorale vredigheid dat me altijd met ontroering vervult. Ik maak me overigens geen illusies: het is vrijwel zeker dat deze koeien worden gehouden om hun vlees en uiteindelijk op de menukaarten van de betere restaurants terechtkomen.

Pact

Wat echter vooral blijft hangen is de volgende scène waar ik op een zomeravond getuige van was: de boer verschijnt aan het hek, waarna de koeien allemaal naar hem toe komen. Dat doen ze echt niet bij een vreemde. Als ze eenmaal bij hem zijn, legt hij zijn hand op de kop van het voorste dier en zo blijven ze allemaal een tijdje stilstaan. Niets roert zich dan alleen een paar zwiepende koeienstaarten en de wind door de ritselende boomkruinen. Een kleine glimp van de oeroude band tussen mens en dier voordat de mens uit de Hof van Eden werd verdreven. Een kleine vluchtheuvel te midden van een voortrazende wereld. Onbezoedeld door sentimentaliteit, onaangetast door rendementsdenken. Opmerkelijk genoeg gaan juist die twee schijnbaar tegengestelde kwaliteiten vaak samen. Sentimentaliteit is voor hen die zich deze luxe kunnen permitteren en steekt pas de kop op in samenlevingen waarin vlees iets is wat in cellofaan is verpakt, een naamloze vorm zonder oorsprong of consequenties.

Voor de oude boer maken de koeien onderdeel uit van zijn wezen, ze zitten in zijn bloed. Over de wezenlijke dingen doe je niet sentimenteel, daar zijn ze veel te belangrijk voor.

Zoals al het essentiële in de wereld is hun band verbijsterend simpel: hij geeft opdat zij geven. En nog steeds is het een pact dat werkt.

Bron: De Bezieling