Leestip van de dag – vrijdag 26 juni 2020

‘Het gebed geeft ons adel’

In zijn 8ste catechese over het gebed tijdens de algemene audiëntie van woensdag 24 juni 2020 sprak de paus over de manier waarop David bad.

Geliefde broeders en zusters, goedendag!

Op onze weg van catechese over het gebed ontmoeten we vandaag koning David. Vanaf zijn jeugd uitverkoren door God wordt hij uitgekozen voor een uitzonderlijke zending, die een centrale rol zal spelen in de geschiedenis van het volk van God en van ons geloof. In de evangelies wordt Jezus menigmaal genoemd: Zoon van David. Zoals David wordt ook Hij in Betlehem geboren. Tot de nakomelingen van David behoort, volgens de beloften, de Messias – bij uitstek Koning naar het hart van God, volkomen gehoorzaam aan de Vadert en door wiens optreden Gods verlossingsplan zich gestaag realiseert. (cf. Catechismus van de Katholieke Kerk, 2579).

Citer en katapult

Het verhaal van David begint op de heuvels rond Betlehem waar hij de kudde van zijn vader Jesse hoedt. Hij is nog een knaap, de jongste van vele broers. Het heeft de schijn ervan dat zijn vader die jongste bijna vergeten is toen de profeet Samuel, in opdracht van God, op zoek is naar een nieuwe koning (cf. 1 Sam 16,1-13). Hij was actief in de openlucht, vriend van de wind, van de geluiden van de natuur en van de zonnestralen. Hij heeft slechts één gezel om zijn ziel te sterken: de citer. Tijdens de lange dagen in eenzaamheid houdt hij ervan om voor zijn God te spelen en te zingen. Hij speelde ook met de katapult.

Goede herder

David is dus, op de eerste plaats een herder, een man die zorgt voor dieren, die ze bij gevaar verdedigt en met hun levensonderhoud begaan is. Wanneer David door Gods wil voor het volk zal moeten zorgen, zal hij, in vergelijking met deze van de herder, niet veel andere daden stellen. Dat is de reden waarom in de Bijbel het beeld van de herder zo vaak gebruikt wordt.

Ook Jezus wordt als de Goede Herder omschreven. Zijn handelwijze verschilt van die van de huurling.

Hij geeft zijn leven voor de schapen, leidt ze, kent ze bij name (cf. Joh 10,11-18).

Slechte herder

David heeft van zijn eerste beroep veel geleerd. Zo zal David, wanneer de profeet Natan hem zijn zeer zware zonde verwijt (cf. 2 Sam 12,1-15), meteen beseffen dat hij een slechte herder is geweest door een ander mens te beroven van het enige schaap waarvan hij hield. Hij beseft dat hij niet langer de nederige dienaar is maar een machtswellusteling, een stroper die doodt en berooft.

Dichter

Een tweede kenmerk van Davids roeping is zijn dichterziel. Uit dit kleine gegeven kunnen we afleiden dat David geen platvloerse man was, zoals vaak gebeurt met mensen die lange tijd afgezonderd van de samenleving hebben moeten leven. Hij is een gevoelig iemand die van muziek en zang houdt. De citer zal hem altijd vergezellen. Soms om een vreugdelied voor God te vertolken (cf. 2 Sam 6,16), soms om een klacht te uiten of eigen zonde te belijden (cf. Ps 51,3). De wereld die zijn ogen zien, is geen stom toneel. Hij ziet, achter de wirwar der dingen, een veel groter mysterie.

Het gebed ontstaat precies daar: uit de overtuiging dat het leven niet iets is dat ons overkomt, maar een verbazingwekkend mysterie dat in ons poëzie, muziek, dankbaarheid, lofprijzing voortbrengt of klagen, smeekbede.

Wanneer aan iemand die poëtische gevoeligheid ontbreekt, zeggen we dat zijn geest mankt. De traditie ziet in David dan ook de grote componist van de psalmen. Vaak hebben deze bij de aanvang een verwijzing naar de koning van Israël en naar min of meer edele gebeurtenissen uit zijn leven.

Voorafbeelding van de andere Koning

David heeft dus een droom: een goede herder zijn. Soms zal hij daarin slagen, andere keren niet. Wat echter van belang is, in de context van de heilsgeschiedenis, is dat hij de profetie is van een andere Koning, waarvan hij slechts de aankondiging en voorafbeelding is.

Tegenspraak

Laten we naar David kijken. Laten we aan David denken. Heilige en zondaar, vervolgde en vervolger, slachtoffer en beul. Dat is tegenspraak. David is dat alles tegelijk geweest. Ook wij stellen vaak in ons leven tegengestelde tekenen vast. In de loop van het leven zondigen alle mensen vaak door tegenstrijdigheid.

In het leven van David is één rode draad, die alles wat gebeurt één maakt: zijn gebed. Dat is de stem die nooit zwijgt. David de heilige bidt. David de zondaar bidt.

David de vervolgde bidt. David de vervolger bidt. David slachtoffer bidt. Ook David de beul bidt. Dat is de rode draad in zijn leven. Een man die bidt. Dat is de stem die nooit zwijgt, die de klank van jubel aanneemt of van klagen, het is altijd hetzelfde bidden. Slechts de melodie verandert. Door zo te handelen leert David ons alles op te nemen in het gesprek met God: zowel de vreugde als de schuld, zowel de liefde als het lijden, zowel vriendschap als ziekte. Alles kan een woord worden gericht tot de Gij die ons altijd hoort.

Adel

David, die eenzaamheid gekend heeft, is in werkelijkheid nooit alleen geweest! Dat is fundamenteel de kracht van het bidden, in al wie er in hun leven plaats voor inruimen.

Het gebed geeft adel. David is edel omdat hij bidt. Maar het is een beul die bidt, hij heeft spijt en de adel keert terug dankzij het gebed. Het gebed geeft ons adel.

Het is bekwaam de relatie met God te verzekeren. Hij is de ware Reisgezel van de mens midden in de duizenden, goede of slechte, lotgevallen van het leven. Maar altijd het gebed. Dank U Heer. Ik ben bang, Heer. Help mij, Heer. Vergeef mij, Heer. Het vertrouwen van David was zo groot dat hij, toen hij vervolgd werd en vluchten moest, niemand toestond hem te verdedigen. Als God mij vernedert, dan weet Hij dat.

Immers, de adel van het gebed laat ons in de handen van God. Die door liefde gekwetste handen. De enige zekere handen die wij hebben.

Vertaling uit het Italiaans: Marcel De Pauw msc

Bron: Kerknet.be