Leestip van de dag – vrijdag 9 aug 2019

Edith Stein

Edith Stein is zo een intrigerende heilige. Als Joodse bekeert ze zich tot het katholieke geloof. Ze is een gewaardeerd filosofe en staat als feministe op de barricaden. Later treedt ze binnen in de Karmel. Ze wordt gedeporteerd en sterft in Auschwitz. Ilse Kerremans die sterk vertrouwd is met het leven en de werken van Edith Stein laat ons met haar kennismaken. Jen Stassen, Els Hendrickx, Paula Sörnsen en Maria van Mierlo getuigen over de plaats die Edith Stein in hun leven inneemt.

 

 

Voor wie verder wil lezen :

Edith Stein – Vrouw zijn in samenleving, Kerk en beroep

Auteur: Dr. Ilse Kerremans. 

De “inhoud” van dit artikel bevat de volledige oorspronkelijke tekst van de auteur, tekst die in Het Teken (2002) in twee delen verscheen. “Het Teken” is een maandblad dat tot 2014 uitgegeven werd door de Paters Passionisten. Het bood maandelijks voor niet-specialisten korte en langere bijdragen over geloof, Bijbel, kerkgeschiedenis, portretten van gelovigen, columns, leestips. De inhoud richt zich tot allen die het christelijk geloof, als waardevol en uitnodigend voor onze tijd, beter willen leren kennen en beleven.

Edith Stein is de eerste vrouw met een academische titel die werd heiligverklaard. Dit is zeker een positief teken maar het zet ons ook aan tot waakzaamheid.

De werken van Edith Stein hebben een wetenschappelijke betekenis, niet alleen filosofisch maar ook pedagogisch en sociocultureel – feministisch. Zo zijn er in het voorbije jaar nog filosofen gepromoveerd op dissertaties aangaande Edith Stein: University of Louisville USA: “Empathy: comparing the intersubjectivities of Edith Stein and Jean-Paul Sartre”; University of Kentucky: “Body, Text and Sience in the phenomenology of Edith Stein”; Claremont Graduate School: “Simone de Beauvoir and Edith Stein: a philosophical analysis of feminism” – om een paar voorbeelden te noemen.
Dit bewijst niet alleen dat er aan Edith Stein verschillende aspecten zijn maar dat er voor elk aspect ook wetenschappelijk interesse bestaat. Door haar heiligverklaring bestaat het risico dat één aspect al te sterk wordt belicht. Maar hoe men Edith Stein ook zal trachten te benaderen, steeds zal men tot de kern van haar boodschap komen: haar relatie met de waarheid, het gebed, de omgang met God.

Het zoeken naar de waarheid

“Op 12 oktober 1891 werd ik, Edith Stein, dochter van de overleden koopman Siegfried Stein en zijn echtgenote Auguste, geboren Courant, geboren in Breslau. Ik ben Pruisisch staatsburger en jodin.”
Met deze woorden begint de levensloop, geschreven door Edith Stein, 1917, in het nawoord van haar thesis voor het behalen van de titel van doctor in de wijsbegeerte. Het zijn geen formele bewoordingen maar een geleefd getuigenis. Als jodin zal ze vermoord worden.
Edith Stein heeft reeds zeer jong haar vader verloren en haar moeder neemt niet alleen de opvoeding van zeven kinderen op zich maar ook de verdere leiding van een houthandel. De kinderen worden opgevoed in het joodse geloof, waarbij zowel de zonen als de dochters voorbereid worden op een grote zelfstandigheid in de samenleving. In deze opvoeding worden reeds waarden beklemtoond, die later voor Edith Stein van groot belang blijken zoals: politieke verantwoordelijkheid, waarbij zij zich evenveel joods als Duits voeldt, het bevorderen van het zelfbewustzijn van de vrouw en de ontplooiing van haar geestelijk leven, het streven naar een samenleving zonder klassenverschil, allemaal aspecten die zij vanuit haar opvoeding meekrijgt en die zij zal ontplooien om ze dan, op haar beurt, als pedagoge door te geven aan haar leerlingen.

Edith Stein promoveert summa cum laude tot doctor in de wijsbegeerte. Het filosoferen is voor haar geen bezigheid louter voor het plezier van het filosoferen. Haar filosofisch denken is steeds gericht op het belang van de gemeenschap en een weerspiegeling van een persoonlijke levensstijl. Deze principiële instelling, die aansluit bij Socrates en de sofistische filosofie, heeft Edith Stein gemeenschappelijk met drie andere grote, joodse, vrouwelijke filosofen en tijdgenoten: Rosa Luxemburg, Simone Weil en Hannah Arendt. Alle vier zullen zij zich ook politiek engageren, zij het ook op verschillende manieren en met een verschillende intensiteit. Steeds primeert de eenheid van denken en leven, van theorie en praktijk.

In de filosofie van Edith Stein domineert uiteraard de fenomenologie van haar geliefde leermeester Edmund Husserl. Zij volgde zijn colleges in Göttingen, zij promoveerde bij hem en werd zijn assistente in Freiburg. Maar men blijft merken dat zij haar zoektocht naar de waarheid begon in de psychologie, toen nog een zeer jonge wetenschap. De psychologie kon geen antwoord geven op de dringende vragen van Edith Stein: wat betekent het een persoon te zijn en een persoon in de wereld? Ons bewustzijn is gericht op de wereld rondom ons maar ook op de wereld in ons.

Haar thesis voor het behalen van de titel van doctor in de wijsbegeerte behandelt het thema: “Zum Problem der Einfühlung.” (Rond het probleem van de invoeling). Empathie – “invoeling” was op dat ogenblik een actueel thema in de psychologie. In haar thesis weerlegt Edith Stein met fenomenologische argumenten stellingen uit de psychologie.

Voor de vier grote, joodse vrouwelijke filosofen, Edith Stein, Rosa Luxemburg, Hannah Arendt en Simone Weil is er, zoals gezegd, steeds een eenheid van denken en leven, van theorie en praktijk.
Maar Edith Stein zal nog verder gaan. Zij stelt niet alleen vast dat er in de filosofie heel wat bouwstenen afkomstig zijn uit de christelijke gedachtewereld, maar ook dat de wereld gezien met de ogen van het geloof een heel andere betekenis krijgt. Men krijgt deze ogen van het geloof dankzij een belangrijke innerlijke groei en genade. Deze groei was voor Edith wel zeer bijzonder, wanneer men bedenkt dat zij op de leeftijd van vijftien jaar zeer bewust het bidden had opgegeven. Het onderwijs dat Edith Stein genoten had, werd sterk beïnvloed door het filosofisch idealisme waarin een geloofsinhoud die niet met het verstand kan bewezen worden als onmogelijk werd beschouwd.

Zoals bij vele intellectuelen het geval was, werd door Edith Stein de werkelijkheid slechts aanvaard in zoverre deze voor de ratio toegankelijk was; al het overige was twijfelachtig, zelfs wanneer het om het geloof van de vaderen ging. Maar in toenemende mate en door het toedoen van het getuigenis van haar medemensen begint Edith aan te voelen dat daar waar het menselijk verstand niet verder kan, er een andere waarheid is, de geopenbaarde.

Zelfs in haar zuiver wetenschappelijke publicaties kan men veel autobiografische aanduidingen in verband met haar zoektocht naar de waarheid terugvinden: reeds in haar thesis van 1917 wordt de vraag geopperd hoe een religieuze vraagstelling fenomenologisch kan benaderd worden. In een tekst, waarschijnlijk reeds geschreven in 1918, maar gepubliceerd in 1922, in “Beiträge zur philosophischen Begründung der Psychologie und der Geisteswissenschaften”, beschrijft Edith haar eigen psychologisch – filosofische uiteenzetting met het geloof. Het is een worsteling waarin zij uiteindelijk weet te relativeren en het geloof weet te aanvaarden als een geschenk.

Zij schrijft: “Er bestaat een toestand van rusten in God, de volledige ontspanning van alle geestelijke activiteit, waarin men helemaal geen plannen meer maakt, geen besluiten meer neemt en zeker niet handelt, maar al het komende aan Gods wil onderwerpt, zich helemaal aan ‘het lot’ overlaat. Deze toestand heb ik beleefd, na een gebeurtenis die mijn krachten te boven ging, toen mijn geestelijke levenskracht volledig opgebruikt was en ik van alle activiteit beroofd werd.
Het rusten in God is ten opzichte van het staken van een activiteit door een gebrek aan levenskracht, iets volledig nieuws en origineels. Het eerste betekent doodse stilte. In de plaats daarvan komt het gevoel van geborgen zijn, het van alle zorgen en verantwoordelijkheid en de verplichting tot handelen bevrijd zijn. En wanneer ik mij aan dit gevoel overlever, begint meer en meer een nieuw leven mij te vervullen en het drijft mij – zonder een inspanning van de wil – tot een nieuwe taak.”
Dit is een haast klassieke beschrijving van een mystieke ervaring van een leven verenigd met God, een ervaring die er voor zorgt dat Edith Stein alle intellectuele twijfels en een vitaal verzet opgeeft en rust vindt in een volledige overgave aan God.
Zo kan zij na een lange zoektocht naar de waarheid in haar belangrijkste filosofische werk “Endliches und ewiges Sein” (Eindig en eeuwig zijn) schrijven: “Er is een zijn, dat voor de natuurlijke ervaring en voor het verstand ontoegankelijk is, dat ons door de openbaring wordt bekend gemaakt en de geest die het opneemt voor nieuwe opgaven stelt.”

In een vergaande verdieping betrekt Edith Stein in haar filosofie ook de geopenbaarde waarheid. Het is een synthese van de fenomenologie en de thomistische wijsbegeerte. Zij zegt in “Endliches und ewiges Sein”: “De filosofie wordt niet door de theologie maar als theologie voltooid.” Men bemerkt in haar werken, na haar doopsel in 1922, een toenemende harmonie tussen filosofie en theologie, maar met respect voor differentie, nooit is er sprake van dichotomie. Zelfs in haar feministische – pedagogische geschriften bv. “Probleme der Frauenbildung” uit 1932, haar cursus aan het Pedagogisch Instituut in Münster, zal zij in de bespreking van de methodologie een duidelijk verschil maken tussen de filosofische en de theologische methode in de benadering van het onderwijsmateriaal, maar beide methoden worden gelijkwaardig besproken.

Op haar zoektocht naar de waarheid komt zij tot de overtuiging dat “God de waarheid is. Wie de waarheid zoekt, zoekt God, of hem dat nu duidelijk is of niet.” De doorbraak volgt dan door de lectuur van de autobiografie van Teresia van Avila.

Inzet voor de vrouw in samenleving, kerk en beroep

Op 1 januari 1922, op de leeftijd van 30 jaar, wordt Edith Stein in Bergzabern door het doopsel opgenomen in de katholieke kerk. Zij ontvangt daarbij de namen Edith, Teresia en Hedwig. Het is onjuist te beweren dat Edith zich bekeerd heeft tot het christendom, vermits zij over een fase van “atheïsme” tot het christendom gekomen is. Zij verloochende nooit haar joodse afkomst maar distantieerde zich wel van een bepaald godsbeeld.
Op het feest van Maria Lichtmis, 2 februari 1922, ontvangt zij in Speyer het vormsel.

Prelaat Schwind van Speyer zal er voor zorgen dat Edith Stein zich verder kan verdiepen en inleven in het katholiek geloof door haar een baan te bezorgen aan het St.-Magdalenalyceum en het daarmee verbonden instituut voor de opleiding van onderwijzeressen. Zij concentreert zich niet alleen op haar werk maar ook op de logische gevolgen uit haar doopsel: gebed en meditatie.

In toenemende mate ontdekt zij dat zij de kracht die zij schept uit dit gebed, ook weer kan inzetten voor haar beroep. Ze komt tot de conclusie dat men wetenschap ook kan bedrijven als dienst aan God.
Na enkele jaren neemt zij haar wetenschappelijk werk weer op.

Aangemoedigd door Dietrich von Hildebrand (1889-1977), die Edith Stein nog kende uit Göttingen, begint zij aan een vertaling van de brieven en dagboeken van kardinaal John Henry Newman (1801-1890). Via von Hildebrand leert zij Dr. Erich Pzrywara s.j. kennen. Hij moedigt haar aan tot het vertalen en commentariëren van Thomas van Aquino: ”Quaestiones disputatae de veritate”.

Voor haarzelf was het de noodzakelijke weg om in de gedachtenwereld van St.Thomas binnen te dringen en het was haar bedoeling ook aan anderen de mogelijkheid te bieden, Thomas van Aquino te leren kennen, vooral diegenen die geen Latijn kenden. Men ziet dat, naast alle wetenschappelijk werk, Edith Stein duidelijk een verdere geestelijke ontwikkeling doormaakt.

Prelaat Schwind, die sinds haar vormsel haar geestelijk leidsman was, sterft zeer plots in 1927. Pasen 1928 viert zij samen met de benedictijnen in de aartsabdij Beuron.

Aartsabt Raphael Walzer zal voortaan haar geestelijk leidsman zijn. Raphael Walzer was met nog geen volle dertig jaar aartsabt geworden. In 1928 was hij met zijn veertig jaar juist drie jaar ouder dan Edith Stein. Hij zag zijn taak als geestelijk leidsman niet als bijzonder moeilijk, integendeel het was een oogsten van wat anderen op spiritueel vlak gezaaid hadden en verder door haarzelf was verwerkt.
Abt Walzer was er van overtuigd dat Edith haar talenten niet alleen in dienst moest stellen van de wetenschap maar ook van de vrouw in de kerk en de maatschappij. Edith ging hierop in en verschoof hiermee, voor onbepaalde tijd, haar intrede in de Karmel.

Lezingen en reizen namen toe: Freiburg, München, Keulen, Münster, Heidelberg, Ludwigshafen, Augsburg, Bensdorf, Aken, Zürich,Wenen, Praag, Basel, Parijs-Juvesy en Salzburg. In Salzburg maakt zij een zeer grote indruk met haar referaat “Het ethos van de roeping der vrouw.”
“De vrouw is gericht op het levend-persoonlijke, zij is gericht op het geheel. Verzorgen, beschermen en bewaren, voeden en doen groeien is haar natuurlijk, echt moederlijk verlangen. Het dode, de zaak, interesseert haar op de eerste plaats in zoverre het dienstbaar is aan het levend-persoonlijke; niet zozeer omwille van de zaak zelf.”

In een cyclus van vier voordrachten, welke zij januari 1932 in Zürich heeft gehouden, gaat zij dieper in op de taak van de vrouwelijke arts, een tekst die 67 jaar later nog uiterst actueel is!
“De algemeen aanvaarde methode om een orgaan te behandelen – ook wanneer dit wetenschappelijk verantwoord is – zonder zich om de ganse mens te bekommeren, beantwoordt te weinig aan het verlangen van de mens, zeker van de zieke mens, naar begrip voor zijn algemene toestand… De specifiek vrouwelijke instelling, die gericht is op de gehele en concrete mens, is in staat deze abstracte houding tegen te werken, wanneer de vrouwelijke arts de moed heeft haar natuurlijke geaardheid te volgen en zich zoveel mogelijk te bevrijden van de schoolse en aangeleerde methode. Het komt er niet alleen op aan geduld op te brengen en eveneens veel mee aan te horen, wat blijkbaar weinig ter zake doet, maar de wil te hebben om begrip te krijgen voor de algehele situatie, de vaak veel grotere psychische nood, die achter de lichamelijke klachten steekt en niet alleen zuiver medische middelen in te zetten, maar zoals een moeder of een zuster helpend in te grijpen.” Edith Stein had wel enig inzicht in het medisch beroep, vermits haar zus Erna en twee schoonbroers artsen waren.

Haar vele voordrachtsreizen hebben heel wat indruk gemaakt op vrienden en kennissen, die haar weer aanmoedigen om toch een nieuwe poging tot habilitatie, het docentschap te ondernemen. Om dit te kunnen realiseren aanvaardt Edith een plaats aan het Hoger Instituut voor Pedagogie in Münster. Ze zal er nog geen vol jaar les kunnen geven, want in 1933 wordt Hitler rijkskanselier en wordt het haar als jodin onmogelijk gemaakt nog verder te doceren of in het openbaar op te treden. Het is het jaar waarin zij systematisch begint te werken aan haar autobiografie “Uit het leven van een joodse familie”.

Jodin en christen

“Uit het leven van een joodse familie” is geschreven als reactie tegen de toenmalige anti-joodse propaganda. In het voorwoord schrijft Edith Stein: “De laatste maanden hebben de Duitse joden uit hun rustig, gewoon bestaan gehaald. Zij werden gedwongen om na te denken over zichzelf, hun wezen en lot. Maar ook aan vele andere, buiten de partijen staande mensen, werd het jodenvraagstuk opgedrongen door de gebeurtenissen. In kringen van de katholieke jeugd bijvoorbeeld werd die vraag zeer ernstig en met grote verantwoordelijkheidszin gesteld. Ik heb in deze maanden telkens weer aan een gesprek moeten denken, dat ik enige jaren geleden had met een pater. Hij drukte mij op het hart, om op te schrijven wat ik, als kind uit een joodse familie, had leren kennen van het joodse mensdom, omdat buitenstaanders zo weinig van zulke feiten weten. Verschillende andere taken hebben mij toen belet om ernstig op dit voorstel in te gaan. Toen op de laatste dag van maart met de nationale revolutie de strijd tegen de joden in Duitsland begon, dacht ik er weer aan. ’Als ik maar eens wist, hoe Hitler tot zijn verschrikkelijke haat tegen de joden gekomen is’, zei een van mijn joodse medestudenten in een van die gesprekken, waarin men iets probeerde te begrijpen van hetgeen boven ons losbarstte. De propagandabladen en redevoeringen van de nieuwe machthebbers gaven het antwoord op die vraag. Als vanuit een holle spiegel kijkt een verschrikkelijke karikatuur ons aan. Laat het beeld volgens eerlijke overtuiging getekend zijn. Laat de afzonderlijke trekken ontleend zijn aan levende modellen. Maar is dan het joodse mensdom zonder meer de noodzakelijke uitwerking van het joods bloed? Zijn de groot-kapitalisten, de vuile litteratoren en onruststokers, die in de revoluties van de laatste decennia een leidende rol speelden, dan de enige of tenminste de meest echte vertegenwoordigers van het jodendom? In alle lagen van het Duitse volk zal men mensen vinden, die deze vraag ontkennen: zij zijn als werknemers, buren, school- of studiemakkers met joodse families in aanraking gekomen; zij hebben daar hartelijke goedheid, begrip, warme deelname en hulpvaardigheid gevonden; en hun gevoel van rechtvaardigheid komt in opstand, omdat deze mensen nu tot paria’s veroordeeld worden. Vele andere mensen beschikken niet over zulke ervaringen. Vooral aan de jeugd, die nu vanaf haar prille jaren in rassenhaat wordt opgevoed, ontneemt men deze kans. Ten opzichte van hen hebben wij, die in het jodendom zijn opgevoed, de plicht om getuigenis af te leggen.”

Hierin komen nu twee belangrijke aspecten van Edith Stein naar voren:

1. Edith Stein als pedagoge: zij richt zich tot de jeugd. De jeugd is door het gebrek aan ervaring zeer gemakkelijk te beïnvloeden, wat ook door de toenmalige machthebbers duidelijk werd misbruikt.

2. Edith Stein als filosofe. Haar thesis voor het behalen van de titel van doctor in de wijsbegeerte behandelde het thema: “Zum Problem der Einfühlung” – de empathie. Zij doet een beroep op ons vermogen van invoeling, om uitgaande van onze eigen jeugdervaringen mee te kunnen leven in een joodse familie en op deze wijze vast te stellen dat er geen fundamentele verschillen zijn, met andere woorden dat het onmogelijk is dat deze joodse medemensen als verstotenen moeten beschouwd worden.

Het schrijven van deze autobiografie heeft dus zeker een sociale en politieke betekenis maar wat kan het voor haarzelf betekend hebben?
Zij schrijft deze biografie in 1933. Het boven geciteerd voorwoord is gedateerd op 21.9.1933, op een tijdstip dat er een enorme bedreiging bestond voor haar integriteit. Als jodin was zij tot verschoppeling verklaard in de Duitse samenleving; als karmelietes (zij is op 15 oktober1933 ingetreden in de karmel van Keulen) had zij zichzelf van haar joodse familie vervreemd. Op dit kruispunt in haar leven, waar alles schijnt uiteen te vallen, is het schrijven van haar biografie ook een poging tot een herstel van eenheid. Het is een testament aangaande een familieleven, dat zij, in een bewuste keuze verlaat.

In zijn boek “The autobiographical Conciousness” stelt William Earle, een hedendaags Amerikaans fenomenoloog, het volgende: “Het ‘Ik’ dat een bepaalde gebeurtenis toen beleefde en het zich nu herinnert, moet één en hetzelfde zijn, of mijn daden in het verleden kunnen nooit de mijne zijn nú”.

Edith Steins jeugdherinneringen staan in continuïteit met haar levenskeuze op het ogenblik waarop zij ze neerschrijft en dit is als karmelietes. Zij schrijft daarom ook haar herinneringen als christen. Voor haar persoonlijk, betekent dit geen vervreemding van het jodendom, maar eerder een vervulling en vervolmaking hiervan in haar geloof in Jezus Christus.

Haar autobiografie is enerzijds een vorm van politiek verzet tegenover de toenemende jodenhaat, maar anderzijds ook een poging vast te houden aan de eigen identiteit. Deze poging om door het schrijven de eigen identiteit te vrijwaren tegenover een extreme druk door de uiterlijke omstandigheden heeft Edith Stein gemeenschappelijk met drie andere, bekende joodse vrouwen: Simone Weil, Anne Frank en Etty Hillesum.

Simone Weil bekende zich niet als joodse omdat zij er een afkeer van had tot een groep te behoren. Dit verklaart ook waarom zij zich nooit heeft laten dopen omdat zij evenmin tot een kerk als groepering wilde behoren.

Edith Stein is zich steeds bewust geweest van haar joodse afkomst, daar waar bij Anne Frank en Etty Hillesum dit bewustzijn toenemend gegroeid is door de druk van buiten af. Voornamelijk Anne Frank en Etty Hillesum waren veroordeeld tot isolatie en lijden maar gemeenschappelijk voor Edith Stein, Anne Frank en Etty Hillesum betekende een geweldzame dood het einde. In zekere mate treft dit ook toe voor Simone Weil.
Maar niettegenstaande dat bleven deze joodse vrouwen zichzelf zien als mensen met een verplichting tegenover de samenleving. Bij Simone Weil en Etty Hillesum bestond dit in een volledige opoffering voor de andere, voor de veel jongere Anne Frank het werken aan zichzelf en voor Edith Stein het aanvaarden van het kruis, het kruis als het teken van de universele liefde Gods en bron van alle genade.

Vanuit het christendom leert Edith Stein haar joodse wortels herontdekken. Met Christus is er niet alleen een geestesverwantschap maar ook een bloedsverwantschap en zij is zich bewust van een belangrijke zending in het plaatsvervangend offer. Dit bewustzijn is terug te vinden in de keuze van haar kloosternaam: Teresia Benedicta a Cruce.
In een brief van 9-12-1938 (dus na de Reichskristallnacht) schrijft zij aan zuster Petra Brüning in Dorsten: “Ik moet u zeggen dat ik mijn kloosternaam reeds als postulante mee in het huis gebracht heb. Ik kreeg de naam zoals ik er om gevraagd had. Onder het kruis verstond ik het lot van het volk Gods, dat zich toen al begon aan te kondigen. Ik dacht, dat het voor diegenen die het konden verstaan, het kruis van Christus was en dat zij het op zich moesten nemen in naam van allen. Zeker weet ik nu beter wat het betekent de bruid van de Heer te zijn in het teken van het kruis. Begrijpen zal men het nooit want het is een geheim.”

Solidariteit met haar volk

Edith Stein verwijst naar het lot van het “volk Gods”. Naarmate de situatie van het joodse volk benarder werd, groeide bij Edith Stein ook het gevoel van solidariteit met haar volk – het uitverkoren volk, waarmee God een verbond gesloten had maar ook in een solidariteit met het kruis van Christus: “ Want wie zijn leven wil redden, zal het verliezen. Maar wie zijn leven verliest omwille van Mij en het evangelie, zal het redden.” (Mc. 8,35)

Dankzij de provinciaal van de Ongeschoeide Karmelieten, Theodor Rauch OCD, zal Edith Stein verder kunnen werken aan haar filosofische studies. Haar belangrijkste filosofische werk, “Endliches und ewiges Sein”, werd voltooid in de karmel van Keulen. Het volledige oeuvre van Edith Stein bestaat op het ogenblik uit achtien boekdelen, enkele kleinere werken wachten nog op publicatie.

Na de Reichskristallnacht november 1938 wenst Edith Stein haar medezusters door haar aanwezigheid niet in gevaar te brengen. Zij wordt op oudejaarsavond 1938, volledig legaal door de arts Dr. Paul Strehrath naar het klooster van Echt in Nederlands Limburg gebracht. Hier ontstaat haar laatste werk “Kreuzeswissenschaft”. Het werd geschreven naar aanleiding van het eeuwfeest van Sint Jan van het Kruis.
Als een echte dochter van deze geestelijke leidsman en leraar heeft Edith Stein het kruisgeheim in leer en leven verstaan en uitgedrukt, met al die fijne trekken, die slechts een kind van de Karmel kan weergeven. We weten dat zij zich voor deze studie ook baseerde op nederlandstalige werken o.a van Johan Brouwer en Cyriel Verschaeve. Zij beheerste, naast zes andere talen, het Nederlands. Over het Nederlands zei ze lachend: “Wanneer men de raadsels van de Oud-Spaanse of Oud-Portugese taal tracht te ontwarren, zijn de Nederlandse nog gemakkelijk.”

Het werk “Kreuzeswissenschaft” (Wetenschap van het kruis) blijft onvoltooid. Nadat Edith op ontroerende wijze de dood van de grote kruisminnaar, haar geestelijke vader Johannes van het Kruis, heeft weergegeven, breekt het manuscript af.

Uit een wraakreactie op het herderlijk schrijven van de Nederlandse bisschoppen worden alle katholiek gedoopte joden op 2 augustus 1942 gevangen genomen en naar Westerbork gedeporteerd, zo ook Edith Stein. Vanuit Westerbork ging het transport naar Auschwitz. Zondag 9 augustus kwam het transport in Auschwitz aan. Allen werden meteen vergast; volgens lijst 34 van het ministerie van justitie ook nummer 44074, Edith Teresia Hedwig Stein.

Samenvatting

Wie zich de moeite geeft om niet alleen te blijven stilstaan bij de biografische gegevens van Edith Stein maar ook probeert door te dringen in haar filosofisch, theologisch en antropologisch denken, zal kunnen aansluiten bij de woorden van een andere grote filosoof, Karl Jaspers: ”De waarde van een mens drukt zich niet uit in zijn prestaties, zijn virtuositeit of zijn verstand. Waardevol is een mens, wanneer van hem een reinigende werking uitgaat, wanneer hij een kracht uitstraalt die ons doet groeien.”

De prestaties, de virtuositeit en het verstand van Edith Stein zijn zeker niet te onderschatten, maar groter nog is de kracht van haar boodschap, die de hedendaagse mens doet groeien.

Ilse Kerremans

° Enkele jaren geleden schreef Ilse Kerremans een boek over Edith Stein: ‘Leven aan Gods hand’. Meer info: klik hier.