Leestip van de dag – zaterdag 14 januari 2017
Dat de Heer altijd aan ons denkt,
is onze hoop
In zijn 6de catechese over de christelijke hoop in de audiëntie van woensdag 11 januari had paus Franciscus het over de valse hoop van afgoden.
Geliefde broers en zussen, goedendag !
In de voorbije maand december en het eerste deel van januari hebben we de adventstijd gevierd en daarna de kersttijd: een periode van het liturgische jaar die in het volk van God de hoop opwekt. Hopen is een basisbehoefte van de mens: hopen op de toekomst, vertrouwen in het leven, dat is het zogenaamde positief denken.
Valse hoop
Belangrijk is dat deze hoop steunt op wat werkelijk kan helpen leven en zin te geven aan ons bestaan. Dat is de reden waarom de Heilige Schrift ons waarschuwt voor de valse hoop die de wereld ons aanbiedt terwijl ze er de nutteloosheid van verbergt en de onjuistheid ervan aantoont. Dat gebeurt op verschillende wijzen, vooral door de valsheid aan te tonen van de afgoden die de mens voortdurend bekoren om er zijn vertrouwen in te stellen door ze tot voorwerp van zijn hoop te maken.
De bekoring van de vluchtige troost
Vooral de profeten en de wijzen beklemtonen dit door de zenuwknoop van de geloofsweg van de gelovige te raken. Immers, geloven is vertrouwen op God – wie gelooft, vertrouwt op God – en dan komt het ogenblik dat een mens, in de confrontatie met levensproblemen, de broosheid van zijn vertrouwen ervaart en de nood voelt aan andere zekerheden, tastbare, concrete. Ik vertrouw op God maar als de situatie slecht keert, heb ik behoefte aan een zekerheid die iets meer concreet is. Daar schuilt het gevaar! Dan ontstaat de bekoring om vluchtige troost te zoeken, die de leegte van de eenzaamheid schijnbaar vult en die de moeite van het geloven verzacht. En we denken dat we haar kunnen vinden in de zekerheid die het geld kan geven, in bondgenootschappen met de machtigen, in de mondaine leefwijze, in valse ideologieën.
Afgod
Soms zoeken we ze bij een god die op ons verzoek zich buigt en op magische wijze kan optreden om de werkelijkheid te veranderen en haar te maken zoals wij wensen; een afgod dus die als zodanig niets kan doen, want machteloos en leugenachtig. Maar wij houden van afgoden, we houden er erg veel van! Op een keer, in Buenos Aires, moest ik van de ene naar de andere kerk gaan, ongeveer een kilometer. Ik ging te voet. Halfweg was er een park en in dat park stonden kleine tafels, heel veel, waaraan waarzeggers zaten. Er was veel volk, men stond in de rij. Je gaf je hand en de waarzegger begon met altijd hetzelfde liedje: er is een vrouw in je leven, er is een dreigende schaduw, maar alles loopt goed af…En dan betalen! Geeft zo iets zekerheid? Dat is de zekerheid – sta mij toe het woord te gebruiken – van een dwaasheid.
Gaan naar de waarzegger of waarzegster die kaarten leggen:
dat is een afgod ! Dat is een afgod en als we er belang
aan hechten, dan kopen we valse hoop.
Terwijl we soms weinig vertrouwen stellen in de kosteloze hoop die Jezus ons gebracht heeft door zijn leven voor ons te geven.
Psalm 115
Er is een psalm die, vol wijsheid, op heel beeldende wijze de valsheid van afgoden schildert die de wereld aan onze hoop aanbiedt en waaraan mensen van alle tijden geneigd zijn vertrouwen te schenken. Het gaat om Psalm 115, die als volgt gaat:
Hun goden zijn afgoden: zilver en goud, maaksel van mensenhanden: hebben een mond – maar zij kunnen niet spreken, ogen hebben ze – kunnen niet zien, oren hebben ze – kunnen niet horen, hebben een neus – en toch ruiken zij niets! Kunnen met hun handen niet grijpen, kunnen met hun voeten niet gaan. Verstoken van stem is hun keel. En hun evenbeeld zijn hun makers, ja, elk die op hen zich verlaat (vv. 4-8).
Een god die op ons lijkt
De psalmist beschrijft, ook een beetje ironisch, de absolute vluchtigheid van deze afgoden. We moeten beseffen dat het daarbij niet alleen gaat om afbeeldingen uit metaal of ander materiaal, het gaat ook om de constructies van onze geest, wanneer we vertrouwen schenken aan beperkte realiteiten die we omvormen tot absoluutheden. Of wanneer we God herleiden tot onze schema’s en tot onze opvattingen over godheid; een god die op ons lijkt, verstaanbaar, voorzienbaar precies zoals de afgoden waarover de psalm het heeft.
De mens, beeld van God, maakt zich een god naar zijn gelijkenis
en dan nog een weinig geslaagd beeld: het ruikt niet,
handelt niet en vooral, kan niet spreken.
Maar, wij gaan toch liever naar de afgoden dan naar de Heer. We zijn veel meer tevreden met de voorbijgaande hoop die deze valse afgod ons geeft dan met de grote zekere hoop die de Heer ons geeft.
Macht en succes
Het tegendeel van de hoop in een Heer van het leven die met zijn Woord de wereld heeft geschapen en onze levens leidt, is het vertrouwen in stomme afgodsbeelden. Ideologieën, met hun aanmatiging van absoluutheid, rijkdom – dat is de grote afgod – macht en succes, ijdelheid met hun illusie van eeuwigheid en almacht, waarden zoals lichamelijke schoonheid en gezondheid, worden afgoden wanneer men er alles voor opoffert.
Het zijn allemaal werkelijkheden die de geest en het hart
in verwarring brengen en in plaats van het leven te bevorderen,
leiden ze naar de dood.
Het is niet aangenaam om horen en het doet pijn aan het hart wat ik eens, jaren geleden, in het aartsbisdom Buenos Aires heb vernomen: een knappe, erg mooie vrouw, ging prat op haar schoonheid en zei, alsof het de natuurlijkste zaak was: Tja, ik heb abortus moeten plegen want mijn figuur is heel belangrijk. Dat zijn de afgoden, ze leiden je op het verkeerde pad en brengen geen geluk.
De illusies van de wereld
De boodschap van de psalm is heel helder: als je hoop stelt op afgoden dan word je zoals zij: lege beelden met handen die niet aanraken, voeten die niet stappen, monden die niet kunnen spreken. Men heeft niets meer te zeggen, men wordt onbekwaam om te helpen, de dingen te veranderen, onbekwaam tot een glimlach, onbekwaam om zich te geven, onbekwaam om te beminnen. Ook wij mensen van de Kerk, lopen dat gevaar als we mondain worden. Men moet in de wereld zijn maar zich hoeden voor de illusies van de wereld, de afgoden die ik heb genoemd.
Een hoop die nooit ontgoochelt
Zoals de Psalm vervolgt, men moet vertrouwen en hopen op God en God zal zegen schenken. De psalm zegt het zo: Israël, bouw op de Heer, (…) Huis van Aäron, bouw op de Heer, (…) Gij die de Heer vreest, bouwt op de Heer, (…) Ons gedenkt de Heer, Hij wil ons zegenen” (vv. 9.10.11.12).
Altijd gedenkt de Heer ons. Ook op slechte momenten
denkt Hij aan ons. En dat is onze hoop. En die hoop
ontgoochelt niet. Nooit. Nooit.
Afgoden ontgoochelen altijd: het zijn inbeeldingen, geen werkelijkheid.
Vertrouwen op de Heer
Dit is de verbazingwekkende werkelijkheid van de hoop: door te vertrouwen op de Heer wordt men zoals Hij. Zijn zegen verandert in zijn kinderen, die zijn leven delen. De hoop op God doet ons, om zo te zeggen, binnentreden in de actieradius van zijn gedachtenis, van zijn herinnering die ons zegent en redt. Dan kan het alleluja losbarsten, lofprijzing aan de levende en ware God, die voor ons uit Maria is geboren, op het kruis is gestorven en in de heerlijkheid is verrezen.
Op deze God stellen wij onze hoop, en deze God – die geen afgod is – ontgoochelt nooit.
° Vertaling uit het Italiaans: Marcel De Pauw msc
° Bron: Kerknet.be