Lezingen van de dag – woensdag 22 november 2017

woensdag in week 33 door het jaar


Uit het tweede boek Makkabeeën 7, 1 + 20-31

Het verhaal van de marteldood van de zeven Makkabese broeders loopt uit op de marteling van de laatste en jongste. De koning wil diens moeder inzetten op de jongste te doen afvallen. Maar beiden blijven trouw. Zij geloven dat ze over de dood heen zullen verder leven en zijn dankbaar dat ze dit alles mochten doen.

In die dagen werden zeven broers en hun moeder gearresteerd en op bevel van de koning met gesels en riemen gemarteld om hen te dwingen verboden varkensvlees te eten.
Nog bewonderenswaardiger was de moeder. Als iemand het verdient dat haar nagedachtenis in ere wordt gehouden, is zij het wel. In één dag tijd zag ze haar zeven zonen omkomen, maar ze doorstond het heldhaftig, omdat ze haar hoop op de Heer gevestigd hield.
Vastberaden sprak ze ieder van hen bemoedigend toe, in hun moedertaal, haar vrouwelijke overwegingen kracht bijzettend met mannelijke koelbloedigheid: ‘Hoe jullie in mijn buik ontstaan zijn, weet ik niet. Niet ik heb jullie de levensadem geschonken of de bestanddelen waaruit ieder van jullie bestaat tot een harmonisch geheel geordend. De schepper van de wereld, die aan de oorsprong staat van het ontstaan van de mens en die van alles het ontstaan heeft uitgedacht, zal jullie in zijn barmhartigheid de levensadem teruggeven, omdat jullie jezelf nu opofferen omwille van zijn voorschriften.’
Antiochus, in de veronderstelling dat zij zich minachtend over hem uitliet, dacht in haar stem een belediging aan zijn adres te beluisteren. Daarom deed hij, toen alleen de jongste nog was overgebleven, niet alleen met woorden een beroep op hem, maar verzekerde hem ook met plechtige eden dat hij hem rijk en gelukkig zou maken als hij de tradities van zijn voorouders zou afzweren. Hij zou hem dan in de kring van zijn vertrouwelingen opnemen en hem belangrijke functies toevertrouwen.
Maar de jongeman ging hier niet op in. Daarop riep de koning de moeder erbij en spoorde haar aan de jongen aan zijn verstand te brengen dat hij door dit aanbod aan te nemen zijn leven kon redden. Hij drong zo lang aan dat ze zich ten slotte bereid verklaarde om met de jongen te spreken.
Daarmee hield ze de wrede tiran echter voor de gek, want toen ze zich naar haar zoon overboog zei ze in hun moedertaal tegen hem: ‘Mijn jongen, heb medelijden met mij. Negen maanden heb ik je in mijn buik gedragen en drie jaar heb ik je gezoogd. Ik heb je opgevoed en grootgebracht tot wat je nu bent, en al die jaren heb ik je gekoesterd. Nu vraag ik je, mijn kind, kijk naar de hemel en de aarde en alles wat ze bevatten, en besef dat God dit alles niet gemaakt heeft uit iets dat al bestond, en weet dat ook de mensheid op dezelfde wijze ontstaan is. Wees niet bang voor die beul, maar laat zien dat je je broers waardig bent en aanvaard de dood, dan zal ik door Gods barmhartigheid jou en je broers terugkrijgen.’
Nauwelijks had ze dit gezegd, of de jongen riep uit: ‘Waar wacht u op? Ik gehoorzaam het bevel van de koning niet, ik gehoorzaam het bevel van de wet die Mozes onze voorouders heeft gegeven. En u, aanstichter van alle rampspoed die de Hebreeën treft, denk maar niet dat u aan de greep van God zult ontkomen.’

 

Psalm 17, 1 + 5 + 6 + 8b + 15

Refr.: Verberg mij in de schaduw van uw vleugels.

Luister, Heer, ik vraag om recht,
luister naar mijn smeken,
hoor mijn gebed,
geen leugen komt over mijn lippen.

Mijn voeten volgden uw spoor,
mijn stappen wankelden niet.
Ik roep tot U om hulp,
want U geeft mij antwoord.

Wil mij horen, God,
luister naar mijn spreken,
verberg mij in de schaduw van uw vleugels.

Laat mij, recht gedaan,
uw gelaat aanschouwen,
bij het ontwaken mij verzadigen aan uw beeld.

 

Uit het evangelie volgens Lucas 19, 11-28

Wij zouden zo moeten leven dat wij elk ogenblik verantwoording kunnen afleggen over wat ons is toevertrouwd. Ieder kreeg eigen talenten en mogelijkheden als zovele middelen om het Rijk Gods te helpen uitbouwen.

Aan de mensen die stonden te luisteren, vertelde Jezus volgende gelijkenis, aangezien Hij nu dicht bij Jeruzalem was en zij dachten dat het Koninkrijk van God nu spoedig zou aanbreken. Hij zei:
‘Een man van voorname afkomst ging op reis naar een ver land om het koningschap in ontvangst te nemen en dan terug te keren. Hij riep tien van zijn dienaren bij zich, gaf elk van hen honderd drachme en zei tegen hen: “Ga daarmee handeldrijven terwijl ik weg ben.”
Maar zijn landgenoten haatten hem en stuurden afgevaardigden achter hem aan met de boodschap: “We willen niet dat die man koning over ons wordt!”
Bij zijn terugkeer, toen hij het koningschap had ontvangen, liet hij de dienaren aan wie hij het geld had gegeven bij zich roepen om te vernemen wat ze met handeldrijven hadden verdiend.
De eerste kwam en zei: “Heer, uw geld heeft het tienvoudige opgeleverd.”
Zijn meester zei: “Voortreffelijk, je bent een goede dienaar. Omdat je betrouwbaar bent geweest in iets zeer gerings verleen ik je het bestuur over tien steden.”
De tweede kwam zeggen:
“Uw geld, heer, heeft het vijfvoudige opgebracht.”
Tegen hem zei hij: “Jij krijgt het bestuur over vijf steden.”
Toen kwam de derde dienaar, die zei: “Heer, hier is uw geld, ik heb het in een doek voor u bewaard. Ik was bang voor u, omdat u een streng man bent die terugvordert wat hij niet heeft gestort en oogst wat hij niet heeft gezaaid.”
Zijn meester zei tegen hem: “Je bent een slechte dienaar, met je eigen woorden zal ik je veroordelen! Je wist dat ik een streng man ben en terugvorder wat ik niet heb gestort en oogst wat ik niet heb gezaaid? Waarom heb je mijn geld dan niet bij de bank in bewaring gegeven? Dan had ik het bij mijn terugkeer met rente kunnen opvorderen.”
En tegen degenen die erbij stonden zei hij: “Neem hem de honderd drachme af en geef ze aan de knecht die het tienvoudige verworven heeft.”
Ze zeiden tegen hem: “Heer, hij heeft al het tienvoudige!”
“Ik zeg jullie: wie heeft zal nog meer krijgen; maar wie niets heeft, hem zal zelfs wat hij heeft worden ontnomen. En die vijanden van mij die niet wilden dat ik koning over hen werd, breng hen hier en dood ze voor mijn ogen.”’
Na deze woorden trok Jezus verder, op weg naar Jeruzalem.

Van Woord naar leven

Wat het evangelie van vandaag ons onder andere leert is dat we onze talenten, van God gekregen, niet zomaar mogen wegstoppen alsof ze er niet zouden zijn. Ze zijn gegeven om ze te gebruiken, om Gods Rijk ermee op te bouwen.Het zou zonde zijn onze talenten niet te gebruiken. Veel moois van wat er zou kunnen gebeuren gebeurt dan niet. Denken we aan de ontplooiing van onszelf, en aan al de vruchten die deze ontplooiing tot gevolg zou hebben.Het is daarom goed te leven in het gelovig bewustzijn dat we wel degelijk talenten in ons dragen, en dat dat een bedoeling heeft; dat God daarmee iets wil.Ieder persoonlijk draagt daarin een grote verantwoordelijkheid. We mogen niet lui zijn in het gebruik van Gods gaven. Maar ook als gemeenschap dragen we daarin een grote verantwoordelijkheid. Broeder en zuster zijn van elkaar houdt onder andere in zo met elkaar omgaan dat ieders talenten naar boven kunnen komen, én tot bloei kunnen komen. Allen samen dragen we ook een collectieve verantwoordelijkheid: namelijk het scheppen van een samenleving waar het goed is om leven, waar Gods Vrede gedragen en uitgedragen wordt, waar Gods liefde bezongen wordt in kleine en grote gebaren, zichtbaar en onzichtbaar, maar altijd en overal.Laten we onze verantwoordelijkheid nemen en dragen, in eenvoud en blijheid, individueel én als gemeenschap.Moge onze wereld, onze samenleving, beeld worden van Gods Rijk.kris
Reageren, je eigen woordje plaatsen, of uitwisselen over de overweging, kan via de blog Van Woord naar leven.

Laten wij bidden

Goede God, help ons onze talenten ten volle te gebruiken ter opbouw van uw Rijk. Genees ons van mogelijke luiheid, maak ons fris en bereid werkers te zijn in uw wijngaard. Maak van ons hart een liefdevol hart dat U belichaamt in als ons doen en laten. In Jezus’ naam. Amen.

De Bijbelteksten zijn ontleend aan de NBV21, © Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap.
De korte inleidingen op de lezingen zijn ontleend aan het week- en zondagmissaal, door de benedictijnen van de Sint-Andriesabdij en de norbertijnen van de abdijen Averbode, Postel en Tongerlo, o.l.v. Jos Van Der Veken, uitgegeven bij Brepols-Licap, © Brepols 2007.