Lezingen van de dag – woensdag 30 sept. 2015

WOENSDAG IN WEEK 26 DOOR HET JAAR


Uit het boek Nehemia 2, 1-8

Nehemia, een vooraanstaand man aan het hof van de koning van Perziê en een Jood, is bekommerd om zijn volk. Hij vraagt en krijgt toelating van de koning om zijn volk ter hulp te komen. Hij helpt het bij het herbouwen van de muren van Jeruzalem en zal later maatregelen treffen voor de handhaving van de Wet van God.

Het was in de maand nisan, in het twintigste regeringsjaar van Artaxerxes. De wijn stond op tafel. Ik nam de wijn en bood die de koning aan. Nooit had hij iets op me aan te merken gehad, maar nu zei hij: ‘Waarom kijk je zo somber, je bent toch niet ziek? Er is vast iets dat je dwarszit.’
Ik schrok hevig en zei: ‘Majesteit, leef in eeuwigheid! Hoe zou ik niet somber zijn als de stad waar mijn voorouders begraven zijn, is verwoest en haar poorten in vlammen zijn opgegaan?’
‘Wat is dan je wens?’ vroeg de koning.
Ik bad tot de God van de hemel, en antwoordde de koning: ‘Als het de koning goeddunkt, en als u het mij, uw dienaar, toestaat, zend mij dan naar Juda, om de stad te herbouwen waar mijn voorouders begraven liggen.’
De koning, met zijn lievelingsvrouw aan zijn zijde, wilde weten hoe lang mijn reis zou duren en wanneer ik terug zou keren. Nadat ik de koning een tijdstip had genoemd, willigde hij mijn verzoek om te vertrekken in.
‘En als het de koning goeddunkt’, zo zei ik, ‘laat men mij dan brieven meegeven voor de gouverneurs van de provincie Trans–Eufraat, opdat zij mij doorgang verlenen tot aan Juda.’
Ook verzocht ik om een brief voor Asaf, het hoofd van de koninklijke houtvesterijen, om mij hout te leveren voor de balken van de poorten van de tempelburcht, voor de stadsmuur en voor de woning waarin ik mijn intrek zou nemen.
Omdat mijn God mij bescherming bood, gaf de koning mij de verlangde brieven.

 

Psalm 137, 1-6

Refr.: Jeruzalem, geef dat ik u nooit vergeet.

Aan de rivieren van Babel,
daar zaten wij treurend
en dachten aan Sion.

In de wilgen op de oever Drieeenheid_2
hingen wij onze lieren.
Daar durfden onze bewakers
te vragen om een lied.

Daar vroegen onze beulen:
‘Zing voor ons een vrolijk lied uit Sion.’
Hoe kunnen wij zingen een lied
van de Heer op vreemde grond ?

Als ik jou vergeet, Jeruzalem,
laat dan mijn hand de snaren vergeten.

Laat mijn tong aan mijn gehemelte kleven
als ik niet meer denk aan jou,
als ik Jeruzalem niet stel
boven alles wat mij verheugt.

 

Uit het evangelie volgens Lucas 9, 57-62

Aan drie mensen, die bereid zijn Hem te volgen, openbaart Jezus wat vereist is om zijn leerling te worden: alle veiligheid opgeven, de doden (hier bedoelt als hen die het Leven van de Heer niet willen ontvangen) het hunne laten doen, en radicaal voorwaarts gaan zonder om te zien naar het verleden.

Iemand zei tot Jezus: ‘Ik zal U volgen waarheen U ook gaat.’
Jezus zei tegen hem: ‘De vossen hebben holen en de vogels hebben nesten, maar de Mensenzoon kan zijn hoofd nergens te ruste leggen.’
Tegen een ander zei Hij: ‘Volg mij!’
Maar deze zei: ‘Heer, sta me toe eerst terug te gaan om mijn vader te begraven.’
Jezus zei tegen hem: ‘Laat de doden hun doden begraven, maar ga jij op weg om het Koninkrijk van God te verkondigen.’
Weer een ander zei: ‘Ik zal U volgen, Heer, maar sta me toe dat ik eerst afscheid neem van mijn huisgenoten.’
Jezus zei tegen hem: ‘Wie de hand aan de ploeg slaat en achterom blijft kijken, is niet geschikt voor het koninkrijk van God.’

Van Woord naar leven

De meeste mensen die het evangelie van vandaag horen of lezen dragen de intentie in zich de Heer te volgen. Hij roept ieder van ons persoonlijk bij onze naam om in zijn voetstappen te treden. En zo graag zouden we dat ook doen.En ja, beslist doen we dat ook voor een stuk. Maar de vraag is: doen we het ten volle ? Doen we het op de moment dàt Hij het vraagt ? Of zit er in ons antwoord aan Hem maar al te dikwijls dat woordje ‘maar’. Heer, ik wil je echt wel volgen, maar… dit vind ik toch belangrijk, dat heb ik nog te doen, er zijn dingen die ik eigenlijk niet wil achterlaten,…Jezus is duidelijk: ‘Wie de hand aan de ploeg slaat en achterom blijft kijken, is niet geschikt voor het koninkrijk van God.’Laten we ons in liefde keren naar de Heer, en wel zo dat Hij zijn intrek in ons kan nemen. Moge Hij ons opnemen in zijn ‘ja’ tot de Vader.krisReageren, je eigen woordje plaatsen, of uitwisselen over de overweging, kan via de blog Van Woord naar leven.

Laten wij bidden

Goede Vader,praying-man-ruth-mabee moge het indalen van uw heilige Geest ons tot verliefden maken tot U. Moge zijn vuur ons tot stuwing zijn ons te geven aan uw Zoon; Hij die verenigd met ons wil treden voor uw aanschijn: van U onvangend, in U levend, één en al Liefde. Moge er in ons leven geen enkele 'ja maar' meer bestaan, maar enkel een 'ja', als echo van, en verenigd met, het 'ja' van Jezus. Moge op deze wijze velen U ontmoeten door ons leven heen. Door Christus, onze broer en Heer. Amen.

De Bijbelteksten zijn ontleend aan de NBV21, © Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap.
De korte inleidingen op de lezingen zijn ontleend aan het week- en zondagmissaal, door de benedictijnen van de Sint-Andriesabdij en de norbertijnen van de abdijen Averbode, Postel en Tongerlo, o.l.v. Jos Van Der Veken, uitgegeven bij Brepols-Licap, © Brepols 2007.