Lezingen van de dag – woensdag 31 januari 2018

woensdag in week 4 door het jaar


Uit het tweede boek Samuël 24, 2 + 9-17

Om dit verhaal te begrijpen moeten wij bedenken dat in Israël God regeerde, d.w.z. de koning trad er slechts op als zijn gevolmachtigde. In dit kader getuigt het van weinig godsvertrouwen en van hoogmoed wanneer David een telling houdt van zijn weerbare mannen. Dit was zijn zonde. Daarop volgt dan ook de straf. Deze houdt op zodra David zelf zijn schuld bekent.

De koning zei tegen Joab, de opperbevelhebber van zijn leger: ‘Ga alle stammen van Israël af, van Dan tot Berseba, en schrijf de weerbare mannen in, zodat ik weet hoe groot mijn leger is.’
Joab meldde de uitkomst van de volkstelling aan de koning: Israël telde achthonderdduizend weerbare mannen die de wapens konden hanteren en Juda vijfhonderdduizend.
Toen het tot David doordrong wat hij had gedaan, sloeg de schrik hem om het hart. Hij zei tegen de Heer: ‘Ik heb ernstig gezondigd met mijn daad. Ach Heer, vergeef uw dienaar zijn zonde; ik ben een dwaas geweest.’
De Heer richtte zich tot de profeet Gad, de ziener van David: ‘Ga naar David en zeg hem: “Dit zegt de Heer: Drie straffen leg ik je voor. Kies er een uit; die zal Ik je opleggen.”’
Toen David de volgende morgen opstond, kwam Gad hem vragen: ‘Wat hebt u liever: zeven jaar hongersnood in uw rijk, drie maanden op de vlucht voor een belager die u in het nauw drijft, of drie dagen de pest in uw land? Denk goed na wat voor antwoord ik moet geven aan degene die mij gezonden heeft.’
David antwoordde: ‘Ik ben in het nauw gedreven! Liever vallen wij in handen van de Heer, want groot is zijn mededogen, dan dat ik in mensenhanden val.’
Diezelfde morgen nog liet de Heer in Israël de pest uitbreken, die duurde tot de vastgestelde tijd. Van Dan tot Berseba vonden zeventigduizend mensen de dood.
Maar toen de engel zijn hand naar Jeruzalem uitstrekte om ook daar dood en verderf te zaaien, begon de Heer het onheil dat was aangericht te betreuren.
‘Genoeg!’ zei Hij tegen de engel. ‘Laat je hand zakken!’
De engel van de Heer stond bij het bergterras waar de Jebusiet Arauna zijn graan dorste.
Toen David de engel die dood en verderf onder het volk zaaide zag staan, zei hij tegen de Heer: ‘Ik ben het die gezondigd heeft; ik ben het die een zonde heeft begaan. Maar deze arme schapen, wat hebben zij misdaan? Hef uw hand toch op tegen mij en mijn familie!’

 

Psalm 32, 1 + 2 + 5 + 6 + 7

Refr.: Heer, bij U weet ik mij veilig.

Gelukkig de mens van wie de ontrouw wordt vergeven,
van wie de zonden worden bedekt.

Gelukkig als de Heer zijn schuld niet telt,
als in zijn geest geen spoor van bedrog is.

Toen beleed ik U mijn zonde,
ik dekte mijn schuld niet toe.

Ik zei: ‘Ik beken de Heer mijn ontrouw’ –
en U vergaf mij mijn zonde, mijn schuld.

Laten uw getrouwen dus tot U bidden,
als zij in zichzelf een zonde vinden.

Stormt dan een vloed van water aan,
die zal hen niet bereiken.

Bij U ben ik veilig, U behoedt mij in de nood
en omringt mij met gejuich van bevrijding.

 

Uit het evangelie volgens Marcus 6, 1-6

Jezus’ verwanten en stadsgenoten aanvaardden Hem niet. Hun moeilijkheid is altijd dezelfde: hoe kan nu iemand, die ze van zo nabij kennen en uit zulk gezin afstamt, goddelijk gezag hebben? Om dit te kunnen aanvaarden zal al hun geloof door de schijn van het alledaagse heen moeten breken om het heilige te kunnen ontwaren in Jezus’ woorden en daden.

Jezus ging naar zijn vaderstad, gevolgd door zijn leerlingen. Toen de sabbat was aangebroken, gaf Hij onderricht in de synagoge, en vele toehoorders waren stomverbaasd en zeiden: ‘Waar haalt Hij dat allemaal vandaan? Wat is dat voor wijsheid die Hem gegeven is? En dan die wonderen die zijn handen tot stand brengen! Hij is toch die timmerman, de zoon van Maria en de broer van Jakobus en Joses en Judas en Simon? En wonen zijn zusters niet hier bij ons?’ En ze namen aanstoot aan Hem.
Jezus zei tegen hen: ‘Nergens wordt een profeet zo miskend als in zijn eigen stad, onder zijn verwanten en huisgenoten.’
Hij kon daar geen enkel wonder doen, behalve dat hij een paar zieken de handen oplegde en hen genas. Hij stond verbaasd over hun ongeloof.

 

Van Woord naar leven

En ze namen aanstoot aan Hem ...Jezus moet vermoed hebben dat dit ging gebeuren. En toch ging Hij. Hij had evengoed niet kunnen gaan. Maar Hij ging. Het was zijn zending aan iedereen de Blijde Boodschap te melden, ook aan hen waarvan Hij wist dat de boodschap niet echt zou aankomen.Eigenlijk geldt dat ook voor ons. Want soms maken we het ons makkelijk. Als we al op een of andere wijze ‘verkondigen’, doen we dat gewoonlijk tot mensen waarvan we op voorhand weten dat de boodschap een zekere ingang zal vinden. Maar ook naar hen gaan waarvan we weten of vermoeden dat het geen ingang zal vinden… da’s heel andere koek. Nochtans is ook dat evangelie.Jezus’ boodschap uitdragen naar hen die er – op het eerste zicht – niet onmiddellijk voor openstaan, is niet makkelijk. We moeten dit verstandig aanpakken. We moeten op de eerste plaats het evangelie zelf willen zijn, dat wil zeggen dragers van Gods vrede. Vanuit deze vrede kunnen we dan onder de mensen zijn; niet als meerderen maar als één van hen. Wie op zo’n wijze bij anderen is, zal vroeg of laat en op het gepaste moment de juiste woorden vinden om iets over de diepere dingen van het leven te zeggen en daarover in gesprek te gaan. Zulke momenten doen zich meer voor dan we doorgaans denken. Alleen hebben we dikwijls angst van die momenten, gaan het 'goede gesprek' niet aan en vervallen snel in oppervlakkig geklets. Weet dat vele mensen – dikwijls hen waarvan we het niet direct verwachten – hunkeren naar diepere gesprekken; ja ook religieus getinte gesprekken. Je zou er van versteld staan.Het komt er in ons spreken op aan de juiste snaren bij elkaar aan te raken om het goede gesprek te kunnen voeren. Dat vraagt een zekere vaardigheid waar we ons als christenen meer in zouden moeten oefenen. Sleutels tot een goed gesprek zijn nederigheid, zachtheid en moed. En niet onbelangrijk: met een vleugje humor. Via de humor kunnen we heel dikwijls iets over God en geloof zeggen. Humor niet in de zin van lachen met, maar gewoon God via ‘grapjes’ ter sprake brengen. Ik persoonlijk doe dat dikwijls. Ik pest mijn collega’s graag met God. Ze kennen mij daar ondertussen in. Maar door die humor zeg ik dikwijls iets over Jezus, de Kerk, de Bijbel… en ja… dan denken ze: Typisch Kris. Maar ondertussen heb ik iets kunnen zeggen, en… ze hebben geluisterd J. De rest is voor God.Als katholieke mensen zijn we dikwijls ongelooflijk ernstig met ons geloof bezig, zo ernstig dat het voor de buitenwereld als star overkomt. Soms denk ik: ‘Komaan mensen, geen gezichten als kartonnen dozen, maar een beetje vrijer, geloof met een glimlach, met een blij en vrij hart’. Da’s getuigenis op zich, echt waar.Niet onbelangrijk is dat we biddend getuigen, getuigen vanuit ons biddend hart. In ons ochtendgebed mogen we vragen aan God dat Hij ons in de loop van de dag momenten schenkt waar we iets van Hem kunnen tonen of over Hem kunnen zeggen, dat Hij ons de goede gebaren en woorden zou (in)geven, dat Hij ons een vrij hart zou schenken om te ‘kunnen’ spreken en handelen 'in' Hem. Deze vorm van bidden is niet onbelangrijk. Christus heeft beloofd altijd bij ons te zijn, ook in de 'zending'. Laten we zijn aanwezigheid koesteren en er vanuit bidden, leven en spreken.kris
Reageren, je eigen woordje plaatsen, of uitwisselen over de overweging, kan via de blog Van Woord naar leven.

Laten wij bidden

Jezus, Heer en Broer, kom met uw Geest over ieder van ons en schenk ons een zacht en moedig hart dat ons naar de anderen brengt en hen van U vertelt doorheen daad en woord. Geef ons een vrij hart dat zich schenkt aan U, opdat Gij in ons moogt bidden, leven en spreken. Groeiend in U. Amen.

De Bijbelteksten zijn ontleend aan de NBV21, © Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap.
De korte inleidingen op de lezingen zijn ontleend aan het week- en zondagmissaal, door de benedictijnen van de Sint-Andriesabdij en de norbertijnen van de abdijen Averbode, Postel en Tongerlo, o.l.v. Jos Van Der Veken, uitgegeven bij Brepols-Licap, © Brepols 2007.