Lezingen van de dag – zondag 6 maart 2016

VIERDE ZONDAG IN DE VASTENTIJD – C


Uit het boek Jozua 5, 9a + 10-12

Hier krijgen we de vierde belangrijke etappe in de heilsgeschiedenis. Zij vormt de schakel tussen het tijdperk van de patriarchen en dat van de eerste verwezenlijking van de goddelijke beloften. Na de lange zwerftocht in de woestijn, mag Israël zich eindelijk vestigen in zijn vaderland. Het manna uit de hemel maakt plaats voor de vruchten van de aarde.

De Heer zei tegen Jozua: ‘Vandaag heb Ik de schande van Egypte van jullie afgewenteld.’
Toen de Israëlieten in hun kamp bij Gilgal waren, op de vlakte van Jericho, bereidden ze in de avond van de veertiende dag van die eerste maand het pesachoffer. Al één dag na het pesachoffer aten ze ongedesemd brood en geroosterd graan van de opbrengst van het land. Er kwam die dag geen manna meer; de Israëlieten kregen vanaf toen nooit meer manna. Ze aten dat jaar van de opbrengst van de akkers van Kanaän.

 

Psalm 34, 2-7

Refr.: Let op en bemerk hoe genadig de Heer is.

De Heer wil ik prijzen, elk uur van de dag,
mijn mond is altijd vol van zijn lof.8c2da01e89b7383cc1506148b331c343

Laat mijn leven een loflied zijn voor de Heer,
de nederigen zullen het met vreugde horen.

Roem met mij de grootheid van de Heer,
sluit u aan om zijn Naam te verheffen.

Ik zocht de Heer en Hij gaf antwoord,
Hij heeft mij van alle angst bevrijd.

Wie naar Hem opzien, stralen van vreugde,
schaamte zal hun gezicht niet kleuren.

In mijn verdrukking riep ik tot de Heer,
Hij heeft geluisterd en mij uit de nood gered.

 

Uit de tweede brief van Paulus aan de Korintiërs 5, 17-21

Jezus’ houding tegenover de zondaars tijdens zijn optreden in Palistina was een goede weergave van de zending die Hij van God had ontvangen. Paulus vat dit als volgt samen: de mensen verzoenen met zijn Vader en van hen nieuwe schepselen maken. Wanneer Jezus de parabel van de barmhartige Vader vertelt, legt Hij daarmee zijn eigen houding uit.

Broeders en zusters,
iemand die één met Christus is, is een nieuwe schepping. Het oude is voorbij, het nieuwe is gekomen.
Dit alles is het werk van God. Hij heeft ons door Christus met zich verzoend en ons de verkondiging daarover toevertrouwd.
Het is God die door Christus de wereld met zich heeft verzoend: Hij heeft de wereld haar overtredingen niet aangerekend. En ons heeft Hij de verkondiging van de verzoening toevertrouwd.
Wij zijn gezanten van Christus, God doet door ons zijn oproep. Namens Christus vragen wij: laat u met God verzoenen.
God heeft Hem die de zonde niet kende voor ons één gemaakt met de zonde, zodat wij door Hem rechtvaardig voor God konden worden.

 

Kyrie eleison.De Verloren Zoon

Ik ga weer naar mijn vader
en ik zal hem zeggen:
Vader, ik heb misdaan
tegen de hemel en tegen u.

Kyrie eleison.

 

Uit het evangelie volgens Lucas 15, 1-3 + 11-32

Na de parabels van het verloren schaap en de verloren drachme, plaatst Lucas de parabel van het verloren en teruggevonden kind. Deze verloren zoon is volstrekt geen voorbeeld van bekering. Het is veeleer de barmhartigheid van de Vader die ons hier geopenbaard wordt en zijn vreugde om het terugvinden van de zondaar. Ook Jezus stond welwillend tegenover zondaars. De Farizeeën, de oudste zonen van het koninkrijk, beriepen zich op hun trouw en op hun voorrechten om zich aan Jezus te ergeren. Christus deed echter niets anders dan de uitnodiging van zijn hemelse Vader voor al zijn kinderen in daden om te zetten.

Alle tollenaars en zondaars kwamen Jezus opzoeken om naar Hem te luisteren. Maar zowel de Farizeeën als de schriftgeleerden zeiden morrend tegen elkaar: ‘Die man ontvangt zondaars en eet met hen.’
Jezus vertelde hun toen deze gelijkenis:
‘Iemand had twee zonen. De jongste van hen zei tegen zijn vader: “Vader, geef mij het deel van uw bezit waarop ik recht heb.” De vader verdeelde zijn vermogen onder hen.
Na enkele dagen verzilverde de jongste zoon zijn bezit en reisde af naar een ver land, waar hij een losbandig leven leidde en zijn vermogen verkwistte. Toen hij alles had uitgegeven, werd dat land getroffen door een zware hongersnood, en begon hij gebrek te lijden. Hij vroeg om werk bij een van de inwoners van dat land, die hem op het veld zijn varkens liet hoeden. Hij had graag zijn maag willen vullen met de peulen die de varkens te eten kregen, maar niemand gaf ze hem.
Toen kwam hij tot zichzelf en dacht: De dagloners van mijn vader hebben eten in overvloed, en ik kom hier om van de honger. Ik zal naar mijn vader gaan en tegen hem zeggen: “Vader, ik heb gezondigd tegen de hemel en tegen u, ik ben het niet meer waard uw zoon genoemd te worden; behandel mij als een van uw dagloners.”
Hij vertrok meteen en ging op weg naar zijn vader.
Zijn vader zag hem in de verte al aankomen. Hij kreeg medelijden en rende op zijn zoon af, viel hem om de hals en kuste hem.
“Vader,” zei zijn zoon tegen hem, “ik heb gezondigd tegen de hemel en tegen u, ik ben het niet meer waard uw zoon genoemd te worden.”
Maar de vader zei tegen zijn knechten: “Haal vlug het mooiste gewaad en trek het hem aan, doe hem een ring aan zijn vinger en geef hem sandalen. Breng het gemeste kalf en slacht het. Laten we eten en feestvieren, want deze zoon van mij was dood en is weer tot leven gekomen, hij was verloren en is teruggevonden.” En ze begonnen feest te vieren.
De oudste zoon was op het veld. Toen hij naar huis ging en al dichtbij was, hoorde hij muziek en gedans. Hij riep een van de knechten bij zich en vroeg wat dat te betekenen had. De knecht zei tegen hem: “Uw broer is thuisgekomen, en uw vader heeft het gemeste kalf geslacht omdat hij hem gezond en wel heeft teruggekregen.”
Hij werd woedend en wilde niet naar binnen gaan, maar zijn vader kwam naar buiten en trachtte hem te bedaren.
Hij zei tegen zijn vader: “Al jarenlang werk ik voor u en nooit ben ik u ongehoorzaam geweest als u mij iets opdroeg, en u hebt mij zelfs nooit een geitenbokje gegeven om met mijn vrienden feest te vieren. Maar nu die zoon van u is thuisgekomen die uw vermogen heeft verkwanseld aan de hoeren, hebt u voor hem het gemeste kalf geslacht.”
Zijn vader zei tegen hem: “Mijn jongen, jij bent altijd bij me, en alles wat van mij is, is van jou. Maar we konden toch niet anders dan feestvieren en blij zijn, want je broer was dood en is weer tot leven gekomen. Hij was verloren en is teruggevonden.”’

Van Woord naar leven

De overweging van deze zondag is van de hand van Frans Mitiaen, sjWij kunnen ons hem goed voorstellen, die beheerder van een welstellend bedrijf, met knechten, een grote kudde, een ruim stuk land, maar vooral... met twee zonen, zijn grootste rijkdom. Voor wie of wat werkt en zwoegt zo'n vader dag en nacht? Toch niet voor zichzelf. Neen, zo leren wij hem niet kennen in het verhaal. Al zijn inspanningen en bekommernissen hebben uiteindelijk maar één doel: dat alles zijn zonen ten goede zou komen. Dat is evident!In zo'n situatie is de koude vraag van de jongste zoon dan ook het begin van een drama: "Geef míj het deel van het bezít waarop ík récht heb!" Dit is een eis van iemand die op zijn rechten gaat staan. Door zo zijn deel op te vorderen, gedraagt de jongste zich niet meer als zoon des huizes, maar stelt hij zich op als een knecht, een bediende, een loontrekkende, die voor zichzelf komt opeisen wat hij meent verdiend te hebben.Het is evident dat de jongste zoon zijn deel zou krijgen. Maar eigenlijk wou de vader er nog veel meer bij geven, nl. zijn vriendschap. Vraagt de jongste zoon dus teveel? Helemaal niet! Hij vraagt te weinig. Door zijn deel van het bezit op te eisen, zegt de jongste zoon met evenveel woorden dat hij het geld van zijn vader verlangt, maar dat hij zijn vriendschap kan missen. Daardoor degradeert hij zichzelf van "zoon" tot een "op loon beluste knecht". Maar wat het ergste is: daardoor maakt hij van zijn “vader” een "baas, die loon uitbetaalt".En hier zit de fout. Regelmatig beschouwen ook wij God als baas, als diegene die ons moet geven waarop wij toch eigenlijk menen recht te hebben omdat wij denken dat wij het wel verdiend hebben. Maar in feite krijgen wij alles van God, en het belangrijkste, zijn vriendschap, die wij er gratis bovenop krijgen, dat vinden wij soms bijkomstig. Welnu, onze God wil juist geen baas zijn van knechten of meiden die hun beloning opeisen, maar een Vader van vrije zonen en dochters die Hem graag zien en dankbaar beminnen. Over dat verschil van kwaliteit in onze relatie met God, daarover gaat de parabel.Wij kunnen ons voorstellen met welk een pijn in het hart die “afgeschreven” vader zijn jongste laat vertrekken. Toch probeert God ons nooit tegen te houden of te dwingen met uiterlijke dwangmiddelen. Vol respect voor de vrijheid van de mens laat de vader zijn zoon gaan. Die geraakt vlug in de ergste miserie, maar hij heeft blijkbaar toch het beeld van zijn vader in zijn hart bewaard.Luister hoe hij, op het moment van zijn inkeer, heel juist inziet waar het eigenlijk over gaat: "Ik ga weer naar mijn vader en ik zal hem zeggen: Ik ben niet meer waard uw zoon te heten, maar neem mij aan als één van uw dagloners." Nu ziet hij in dat hij zich niet heeft gedragen als een echte zoon, maar als een loonknecht.Maar de Vader staat al lang op de uitkijk en hij rehabiliteert hem volledig. Zijn zoon - die dood was - is weer levend geworden, en dus is er reden tot feest.Maar er is nog de oudste. Die is jaloers en wil niet naar binnen. En de vader zet de eerste stap, uitnodigend. En luister dan weer naar de woorden van die oudste zoon: "Al zo vele jaren díen ik u, en nog nooit heb ik uw geboden overtreden, maar nu vieren jullie feest!" Ook hij heeft er dus blijkbaar nog niets van begrepen. Hij heeft zijn oude heer jarenlang gehoorzaam “gediend”, maar hij heeft hem nog nooit echt “bemind”.En God wil nu juist niet onderdanig gediend worden als was Hij enkel maar een baas of een werkgever. God wil bemind worden en door ons uit vrije wil erkend als wie Hij in feite is, nl. een hartelijke Vader."Mijn jongen, jij bent altijd bij mij en alles wat van mij is, is ook van jou. Ik bied je al jaren gemeenschap aan van alles wat ik ben, mijn vriendschap. Heb je het dan nog niet begrepen?" De oudste, zowel als de jongste, begaan dezelfde fout. De éne in een vlaag van jeugdige onbezonnenheid, de andere tijdens een jarenlange opgekropte bitterheid. Maar beiden tonen zij dat zij liever leven zonder de vriendschap van de vader.Ook wij lopen al eens weg van God, niet fysisch, maar innerlijk. In onze reacties en onze gebeden verwerpen wij Hem soms als hartelijke Vader. Op sommige dagen is Hij onze Vader niet meer, niet omdat Hij geen Vader meer wil zijn, wel omdat wij ons niet gedragen als zonen en dochters, maar eerder als onderdanige en toch veeleisende knechten en meiden.In deze weken voor Pasen vraagt dit evangelie ons dat wij ons bekeren en maakt duidelijk wat dat betekent, nl. dat wij ons bevrijden van die knechten- en meidenmentaliteit, waarbij wij ons tegenover God verplicht voelen of Hem eisen gaan stellen, en dat wij opnieuw gaan beseffen dat wij zonen en dochters zijn of opnieuw kunnen worden, dwz. mensen die Hem dankbaar zijn voor het ontvangen leven, en die er steeds voor kiezen verbonden te blijven leven in de vriendschap met onze "nooit verloren" Vader.Reageren, je eigen woordje plaatsen, of uitwisselen over de overweging, kan via de blog Van Woord naar leven.

Laten wij bidden

Heer,6e5ad6941f09e8003b5b9407e776e245 wanneer wij zondigen lopen wij weg van U. En dat gebeurt dikwijls, waarschijnlijk meer dan we vermoeden. Wil op die momenten ons hart aanraken en ons laten weten dat we ons van U verwijderen. Zeg het ons, laat ons het ons voelen, laat anderen het ons vertellen, maar laat het ons aub weten. Kom dan met uw Geest diep in ons en schenk ons die heilige liefde die ons hart weer doet keren naar U. Schenk ons de genade te verlangen naar U, help ons op te staan en naar U toe te gaan. We zullen U ontmoeten, Gij die reeds op de uitkijk stond om ons diep te omhelzen en welkom te heten in uw hart. Laat ons dan deelnemen en ten diepste genieten van het feest dat Gij bereidt voor ieder die naar U wederkeert; of wij het nu zelf zijn, of anderen. Amen.

De Bijbelteksten zijn ontleend aan de NBV21, © Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap.
De korte inleidingen op de lezingen zijn ontleend aan het week- en zondagmissaal, door de benedictijnen van de Sint-Andriesabdij en de norbertijnen van de abdijen Averbode, Postel en Tongerlo, o.l.v. Jos Van Der Veken, uitgegeven bij Brepols-Licap, © Brepols 2007.