Lezingen van de dag – zondag 24 september 2017
4e zondag van de advent – B
Uit het tweede boek Samuël 7, 1-5 + 8b-11 + 16
Nu koning David zelf in een paleis woont, wil hij ook voor God een woning bouwen. Is hij de woestijnervaring vergeten toen God mee optrok met zijn volk? Het huis, dat God voor zich verlangt, is geen huis van steen, maar de woning van een ononderbroken geslacht van gelovigen. Door de geboorte van Christus zal God zijn tent opslaan onder de mensen.
Toen koning David zijn intrek had genomen in het paleis en de Heer hem rust had gegeven door hem van al zijn vijanden te verlossen, zei de koning tegen de profeet Natan: ‘Kijk nu toch! Ik woon in een paleis van cederhout, terwijl de ark van God in een tent staat.’
‘Doe wat uw hart u ingeeft’, antwoordde Natan, ‘de Heer staat u immers ter zijde.’
Maar diezelfde nacht richtte de Heer zich tot Natan: ‘Zeg tegen mijn dienaar, tegen David: “Dit zegt de Heer: Wil jij voor mij een huis bouwen om in te wonen? Ik heb je achter de kudde vandaan gehaald om mijn volk, Israël, te leiden. Ik heb je bijgestaan in alles wat je ondernam, Ik heb al je vijanden voor je uitgeschakeld en Ik heb je naam gevestigd als een van de groten der aarde. Ik heb aan mijn volk, Israël, een gebied toegewezen. Daar heb Ik het geplant en daar kan het nu onbevreesd wonen. Het wordt niet langer door misdadige volken onderdrukt, zoals toen het er pas woonde en ik rechters over mijn volk Israël had aangesteld. Jou heb Ik rust gegeven door je van je vijanden te verlossen. De Heer zegt je dat Hij voor jou een huis zal bouwen: Jou stel Ik in het vooruitzicht dat je koningshuis eeuwig zal voortbestaan en je troon nooit zal wankelen.”’
Psalm 89, 2 + 3 + 4 + 5 + 27 + 29
Refr.: Uw gunsten, Heer, zal ik bezingen.
Van uw liefde, Heer, wil ik eeuwig zingen,
van uw trouw getuigen, geslacht na geslacht.