maandag in week 1 door het jaar (oneven jaren)

Uit de brief van Paulus aan de Hebreeën 1, 1-6

Het begin van de brief aan de Hebreeën doet denken aan de proloog van het Johannesevangelie. Jezus’ plaats in de heilsgeschiedenis wordt er beschreven. Jezus was reeds langs aangekondigd. Hij was de bekroning van een lange reeks tussenkomsten van God voor de mensen. Maar Hij was ook betrokken bij het begin van de schepping, want Hij is Gods eigen Zoon en als zodanig werd Hij mens.

Broeders en zusters,
op velerlei wijzen en langs velerlei wegen heeft God in het verleden tot de voorouders gesproken door de profeten, maar nu de tijd ten einde loopt heeft Hij tot ons gesproken door zijn Zoon, die Hij heeft aangewezen als enig erfgenaam en door wie Hij de wereld heeft geschapen. In Hem schittert Gods luister, Hij is zijn evenbeeld, Hij schraagt de schepping met zijn machtig woord; Hij heeft, na de reiniging van de zonden te hebben voltrokken, plaatsgenomen aan de rechterzijde van Gods hemelse majesteit, ver verheven boven de engelen omdat Hij een eerbiedwaardiger naam heeft ontvangen dan zij. Tegen wie van de engelen heeft God immers ooit gezegd: ‘Jij bent mijn Zoon, Ik heb je vandaag verwekt’? Of: ‘Ik zal een vader voor hem zijn, en hij voor mij een zoon’? Maar wanneer Hij de eerstgeborene de wereld weer binnenleidt, zegt Hij: ‘Laten al Gods engelen Hem eer bewijzen.’

Psalm 97, 1 + 2 + 6 + 7 + 9

Refr.: Voor de Heer werpen alle goden zich neer.

De Heer is koning – laat de aarde juichen,
laat vreugde heersen van kust tot kust.

In wolk en duisternis is Hij gehuld,
zijn troon stoelt op recht en gerechtigheid.

De hemel vertelt van zijn gerechtigheid,
alle volken aanschouwen zijn majesteit.

Beschaamd staan zij die beelden aanbidden
en zich beroemen op goden van niets.
Voor hem moeten alle goden zich buigen.

U, Heer, bent de hoogste op heel de aarde,
boven alle goden hoog verheven.

Uit het evangelie volgens Marcus 1, 14-20

Vandaag beginnen wij de doorlopende lezing van het evangelie volgens Marcus. Deze wordt voortgezet tot aan de vastentijd. Jezus begint zijn openbaar optreden met de verkondiging van de Blijde Boodschap. Hij doet een beroep op gewone mensen om met Hem mee te gaan en later deze taak verder uit te bouwen.

Nadat Johannes gevangen was genomen, ging Jezus naar Galilea, waar Hij Gods goede nieuws verkondigde.
Dit was wat Hij zei: ‘De tijd is aangebroken, het Koninkrijk van God is nabij: kom tot inkeer en hecht geloof aan dit goede nieuws.’
Toen Jezus langs het Meer van Galilea liep, zag hij Simon en Andreas, de broer van Simon, die hun netten uitwierpen in het meer; het waren vissers.
Jezus zei tegen hen: ‘Kom, volg mij! Ik zal van jullie vissers van mensen maken.’
Meteen lieten ze hun netten achter en volgden Hem.
Iets verderop zag Hij Jakobus, de zoon van Zebedeüs, en zijn broer Johannes, die in hun boot bezig waren met het herstellen van de netten, en direct riep Hij hen. Ze lieten hun vader Zebedeüs met de dagloners achter in de boot en volgden Hem.

Van Woord naar leven

De leerlingen laten alles achter wat hen door de natuur gegeven is. Met de bedoeling Jezus te volgen. Hiermee treden ze binnen in een nieuwe soort familie, gestuwd door de Geest, de gemeenschap rond Jezus. Wij zijn geroepen deel uit te maken van die familie door, net zoals de leerlingen, alles achter te laten om Jezus te kunnen volgen.

Moeten wij dan werkelijk alles achter laten om Hem te volgen? Alles?
Misschien. Voor sommige mensen zal de roep dat van hen vragen.
Voor anderen zal de roep betekenen verder doen met wat ze bezig zijn maar binnenin zal het een geheel nieuwe weg worden. Uiterlijk verandert er niets, maar binnenin wordt een weg aangeboden die hen in een zeer expliciete roeping brengt. Wat die roeping, en die weg, dan precies inhoudt verschilt van mens tot mens.
En denk dan niet meteen aan spectaculaire veranderingen in het leven. Het gaat om een verandering binnenin, een ‘ja’ op een roep, wat het mens-zijn, en de innerlijke weg (soms) een hele nieuwe betekenis kan geven.

Bijvoorbeeld een poetsvrouw in een bedrijf. Het kan zijn dat zij zich op een gegeven moment in haar leven heel sterk aangesproken weet door de Heer, zoals Hij dat vandaag in het evangelie doet naar die enkele mannen: ‘Kom en volg mij’. Uiterlijk hoeft voor deze vrouw haar leven niet te veranderen. Haar thuissituatie blijft zoals het was, zoals ook haar werk onveranderd zal blijven. Anderzijds kan het zijn dat er voor haar zeer véél verandert. Binnenin.
De verandering bestaat in een soort intrede; een intrede vanuit een roep. Ze weet zich namelijk aangesproken, heel persoonlijk. Het is een aanspreking vanuit een innerlijke aanraking, en wel door de Heer zelf. Haar bereidheid en ja-woord zal een intrede tot gevolg hebben; haar ‘ja’ in het grote ‘ja’ van de Heer. Verenigd met Hem zullen ze de weg gaan waartoe de Vader hen, of haar, uitnodigt.
Innerlijk zal het een achterlaten worden van een oude weg, om verinnigd in de Heer een nieuwe weg te gaan; een weg van bevrijding voor haarzelf maar ook al snel ook voor haar onmiddellijke omgeving.
Hoewel… het kan zijn dat haar omgeving haar niet zal begrijpen, of meer: niet akkoord zal gaan. ‘Ben je bereid om ook dan je intrede te doen?’, zal de Heer vragen. Zijn kruis, met de opstandingsgenade, zal dan haar kracht zijn, tenminste wanneer ze in haar ‘ja’ blijft. Ze kan namelijk ook stoppen, de weg waartoe ze geroepen was een halt toeroepen. Die keuze hebben we allemaal. Da’s de vrijheid van de mens; een vrijheid die fundamenteel is als voorwaarde onvoorwaardelijk te kunnen kiezen.
Maar het kan dus ook zijn dat haar nieuwe innerlijke weg een bevrijding betekent ook voor haar omgeving. Was je bijvoorbeeld van nature uit een nors iemand, kan het zijn dat de nieuwe weg die je gaat je tot een persoon maakt die mild, teder en liefdevol in het leven staat. Men zal een vernieuwde mama of echtgenote, of zus, of collega, of buurvrouw ontmoeten. Ze zullen een vrouw leren kennen die haar persoonlijk bestaan in een groter bestaan heeft gelegd, namelijk in het bestaan van God. Hij wordt de regisseur over haar leven, degene die haar behoedt en leidt, en wel door het baren van zijn Zoon diep in haarzelf. Zich aan Jezus toevertrouwend zal ze de weg van de liefde vinden en gaan.

Om af te ronden: Zijn wij bereid de aanraking van de Heer toe te laten? Durven wij knielen met onze handen geopend om het langskomen van de Heer mogelijk te maken? Want langskomen doet Hij. Aanspreken doet Hij. Aanraken wilt Hij. Kiezen wij ervoor dit alles toe te laten? Zijn we bereid ons eigen ‘ja’ te leggen in het grote ‘ja’ van de Heer?

Aan u het antwoord.

kris

Reageren, je eigen woordje plaatsen, of uitwisselen over de overweging, kan via de blog Van Woord naar leven.

Laten wij bidden

Vader,
moge uw Geest ons hart openen opdat wij het langkomen van de Heer mogen gewaar worden. Mogen wij zijn aanspreken koesteren, om vanuit die innerlijke aanraking ‘ja’ te zeggen tot U; verinnigd in Hem.
Dit bidden wij U, in zijn Naam. Amen.

De Bijbelteksten zijn ontleend aan de NBV21, © Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap.
De korte inleidingen op de lezingen zijn ontleend aan het week- en zondagmissaal, door de benedictijnen van de Sint-Andriesabdij en de norbertijnen van de abdijen Averbode, Postel en Tongerlo, o.l.v. Jos Van Der Veken, uitgegeven bij Brepols-Licap, © Brepols 2007.