maandag in week 1 van de veertigdagentijd

Uit het boek Leviticus 19, 1-2 + 11-18

‘Ik ben de Heer’ is hier van groot belang. Wij moeten de naastenliefde beoefenen, de genegenheid tot de mens dichtbij of veraf, omdat wij op die manier de Heer nabij zijn. De woorden van Mozes tonen dit aan op een praktische manier. De wil van God wordt heel concreet in ons dagelijks leven.

De Heer zei tegen Mozes: 
‘Zeg tegen de gemeenschap van Israël: “Wees heilig, want Ik, de Heer, jullie God, ben heilig. Steel niet, lieg niet en bedrieg je naaste niet. Leg geen valse eed af als je bij mijn naam zweert, want daarmee ontwijd je de naam van je God. Ik ben de Heer. Beroof niemand en pers een ander niet af. Betaal een dagloner zijn loon nog op dezelfde dag uit. Spreek geen vloek uit over een dove en plaats geen obstakel voor de voeten van een blinde. Toon ontzag voor je God. Ik ben de Heer. Wees niet partijdig wanneer je rechtspreekt. Trek onaanzienlijken niet voor en zie machthebbers niet naar de ogen. Spreek rechtvaardig recht over je naasten. Breng het leven van een ander niet in gevaar door lasterpraat over hem rond te strooien. Ik ben de Heer. Wees niet haatdragend. Als je iemand iets te verwijten hebt, roep hem dan ter verantwoording en laad niet omwille van een ander schuld op je. Blijf geen wraakzucht of wrok koesteren, maar heb je naaste lief als jezelf. Ik ben de Heer.’

Psalm 19, 8 + 9 + 10 + 15

Refr.: Uw woorden, Heer, zijn geest en leven.

De wet van de Heer is volmaakt:
levenskracht voor de mens.
De richtlijn van de Heer is betrouwbaar:
wijsheid voor de eenvoudige.

De bevelen van de Heer zijn eenduidig:
vreugde voor het hart.
Het gebod van de Heer is helder:
licht voor de ogen.

Het ontzag voor de Heer is zuiver,
houdt stand, voor altijd.
De voorschriften van de Heer zijn waarachtig,
rechtvaardig, geheel en al.

Laten de woorden van mijn mond U behagen,
de overpeinzingen van mijn hart U bekoren,
Heer, mijn rots, mijn bevrijder.

Vers voor het evangelie (2 Kor 6, 2b)

Nu is de tijd gekomen,
nu is de dag van de redding. 

Uit het evangelie volgens Matteüs 25, 31-46

Jezus geeft een visioen over het oordeel op de laatste dag. Dan zal enkel de manier waarop wij nu leven van belang zijn. Belangrijker is immers de houding tegenover de medemens, vooral dan tegenover de misdeelden. Want Jezus vereenzelvigt zich met hen.

Jezus sprak tot zijn leerlingen:
‘Wanneer de Mensenzoon komt, omstraald door luister en in gezelschap van alle engelen, zal Hij plaatsnemen op zijn glorierijke troon. Dan zullen alle volken voor Hem worden samengebracht en zal Hij de mensen van elkaar scheiden zoals een herder de schapen van de bokken scheidt; de schapen zal Hij rechts van zich plaatsen, de bokken links. 
Dan zal de koning tegen de groep aan zijn rechterzijde zeggen: “Jullie zijn door mijn Vader gezegend, kom en neem deel aan het koninkrijk dat al sinds de grondvesting van de wereld voor jullie bestemd is. Want Ik had honger en jullie gaven Mij te eten, Ik had dorst en jullie gaven Mij te drinken. Ik was een vreemdeling en jullie namen Mij op, Ik was naakt en jullie kleedden Mij. Ik was ziek en jullie bezochten Mij, Ik zat gevangen en jullie kwamen naar Mij toe.” 
Dan zullen de rechtvaardigen Hem antwoorden: “Heer, wanneer hebben wij U hongerig gezien en U te eten gegeven, of dorstig en U te drinken gegeven? Wanneer hebben wij U als vreemdeling gezien en opgenomen, U naakt gezien en gekleed? Wanneer hebben wij gezien dat U ziek was of in de gevangenis zat en zijn we naar U toe gekomen?” 
En de koning zal hun antwoorden: “Ik verzeker jullie: alles wat jullie gedaan hebben voor een van de geringsten van mijn broeders of zusters, dat hebben jullie voor Mij gedaan.” 
Daarop zal Hij ook de groep aan zijn linkerzijde toespreken: “Jullie zijn vervloekt, verdwijn uit mijn ogen naar het eeuwige vuur dat bestemd is voor de duivel en zijn engelen. Want Ik had honger en jullie gaven Mij niet te eten, Ik had dorst en jullie gaven Mij niet te drinken. Ik was een vreemdeling en jullie namen Mij niet op, Ik was naakt en jullie kleedden Mij niet. Ik was ziek en zat in de gevangenis en jullie bezochten Mij niet.” 
Dan zullen ook zij antwoorden: “Heer, wanneer hebben wij U hongerig gezien of dorstig, als vreemdeling of naakt, ziek of in de gevangenis en hebben wij niet voor U gezorgd?” 
En Hij zal hun antwoorden: “Ik verzeker jullie: alles wat jullie voor een van deze geringste mensen niet gedaan hebben, hebben jullie ook voor Mij niet gedaan.” 
Hun staat eeuwige bestraffing te wachten, de rechtvaardigen daarentegen het eeuwige leven.’

Van Woord naar leven

Het evangelie van vandaag is duidelijk: christen zijn betekent je ontfermen over je naaste. Als we dit verwaarlozen moeten we ons de vraag stellen waar we als zogenaamde christenen mee bezig zijn.

Want het is toch waar: christen zijn vraagt – naast het gebed en tijd voor bezinning – een zéér concrete beleving van naastenliefde, met een bijzóndere genegenheid voor wie arm is, zwak of broos.

Als we als christenen vergaderen om ons te buigen hoe het er aan toe gaat in onze gemeenschap gaat het vaak over organisatorische structuren, de pijnpunten inzake tekort aan priesters, de parochies die boven onze hoofden afgeschaft of vergroot worden,… Maar welke parochievergadering, of gemeenschapsgesprek, begint met de vraag: wie zijn onze eenzamen op de parochie? Waar wonen de zieken uit onze buurt? Wie is of voelt er zich uitgesloten in onze directe omgeving? Waar zijn onze jongeren? Zijn we bereid hen op te zoeken?
Natuurlijk vraagt een parochie en iedere gemeenschap organisatie, en daar moet tijd en energie voor vrij gemaakt worden. Maar laten we alstublieft toch niet vergeten dat we als Kerk gezonden zijn (ook) de straat op te gaan; wetend van de grote dorst die er heerst. Laten we mensen opzoeken en ontmoeten. Laten we goede initiatieven starten, of bestaande met veel dankbaarheid ondersteunen. Liefde is van onze stoel komen.

Of zoals Thomas Carlyle, een schots schrijver uit de 19e eeuw, het uitdrukte: ‘Onze daden vormen de enige spiegel waarin we zien wat we zijn.’

Lieve mensen, de wereld wacht op liefde, op zingeving, op verbinding. Laten we onze naam als christen waardig en blij dragen, door gemeenschap te vormen met de gewone mens in de straat; ons brood en goederen delend met ieder.

‘Mijn kracht openbaart zich juist ten volle wanneer iemand zwak is’ – ons vastenthema dit jaar – kan in deze heel concreet betekenen: je wijze van zijn als parochie of gemeenschap in vraag durven stellen, en ook daarin de Heer helend welkom heten.

En wie om een of andere reden niet buiten kan komen (door ouderdom, ziekte, beperking), laat hij of zij voor de Kerk en het leven in de straat bidden. Een onontbeerlijke vorm van naastenliefde!

Laten wij bidden …

Vader,
moge uw heilige Geest
ons steeds in beweging zetten
in naam van de Heer
uw liefde gestalte te geven.
Mogen wij als Kerk
een blijde getuigenis zijn
van uw goed-zijn
voor de mensheid.
Tot in lengte van dagen.
Amen.

Een mooie maandag,
kris

 

 

Reageren of uitwisselen betreffende de overweging kan via de blog Van Woord naar leven.

De Bijbelteksten zijn ontleend aan de NBV21, © Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap.
De korte inleidingen op de lezingen zijn ontleend aan het week- en zondagmissaal, door de benedictijnen van de Sint-Andriesabdij en de norbertijnen van de abdijen Averbode, Postel en Tongerlo, o.l.v. Jos Van Der Veken, uitgegeven bij Brepols-Licap, © Brepols 2007.