maandag in week 18 door het jaar

Uit het boek Numeri 11, 4b-15

De Israëlieten beginnen voor de zoveelste keer te morren tegen Mozes. Zij krijgen slechts manna te eten en willen terug naar de vleespotten van Egypte. Het wordt Mozes te machtig. Hij wendt zich tot God omdat hij deze last niet langer kan dragen. Zo toont hij ons de weg wanneer onze verantwoordelijkheden ons drukken.

In die dagen begonnen de Israëlieten weer te klagen. ‘Hadden we maar vlees te eten!’ zeiden ze. ‘We verlangen terug naar de vis die we in Egypte volop te eten hadden, naar de komkommers en watermeloenen, de prei, uien en knoflook. We drogen uit, we zien nooit iets anders dan dat manna.’ (Het manna leek op korianderzaad maar had de kleur van balsemhars. Ze verzamelden het overal in de omtrek, maalden het met een handmolen of stampten het fijn in een vijzel, kookten het in een pot en maakten er koeken van. Die smaakten alsof ze in olie gebakken waren. Wanneer het kamp ’s nachts door de dauw bedekt werd, daalde ook het manna erop neer.)
Toen Mozes vernam dat alle families zaten te klagen bij de ingang van hun tent en dat de Heer in hevige woede ontstoken was, was dat in zijn ogen onjuist. Hij vroeg de Heer: ‘Waarom doet U uw dienaar dit aan? Waarom geeft U mij de last van heel dit volk te dragen? Bent U mij niet goedgezind? Ben ik soms zwanger geweest van dit volk, heb ik het ter wereld gebracht? En dan wilt U mij gebieden om het in mijn armen te dragen, zoals een voedster een zuigeling draagt, en het zo naar het land te brengen dat U zijn voorouders onder ede beloofd hebt? Ze komen bij mij klagen dat ze vlees willen. Maar waar haal ik voor dit hele volk vlees vandaan? Ik alleen kan de last van dit hele volk niet dragen, dat is te zwaar voor mij. Als U mij zo wilt behandelen, dood me dan maar, als U me werkelijk goedgezind bent. Dan blijft verdere ellende mij tenminste bespaard.’

Psalm 81, 12-17

Refr.: Huldig de Heer, onze sterkte !

Mijn volk luisterde niet,
Israël wilde niet van Mij weten.
Toen liet Ik hen begaan,
koppig volgden zij hun eigen inzicht.

Ach, wilde mijn volk maar horen,
wilde Israël mijn wegen maar volgen.
Spoedig zou Ik zijn vijanden vernederen,
zou mijn hand zich keren tegen zijn belagers.

Wie de Heer haten, zouden kruipen voor zijn volk,
dat zou voor altijd hun lot zijn.
Maar Israël zou Hij voeden met de edelste tarwe –
ja, jou zou Ik spijzigen met honing uit de rots.

Vers voor het evangelie (Joh 8, 12)

Alleluia.
Ik ben het licht voor de wereld.
Wie Mij volgt loopt nooit meer in de duisternis,
maar heeft licht dat leven geeft.
Alleluia.

Uit het evangelie volgens Matteüs 14, 13-21

De leerlingen staan ontredderd met een massa mensen op een eenzame plek zonder eten. Ze willen het volk wegsturen en denken niet aan de Heer om eraan te verhelpen. De Heer schudt hun geloof wakker en vraagt dat ze het volk zelf zouden eten geven. De broodvermenigvuldiging wordt teken van de overvloed voor al wie vertrouwvol uitkijkt naar de messias.

Toen Jezus het bericht van de moord op Johannes vernomen had week Hij per boot uit naar een afgelegen plaats waar Hij alleen kon zijn. Maar de mensen kwamen het te weten, en vanuit de steden volgden ze Hem over land. Toen Hij uit de boot stapte en de grote menigte zag, voelde Hij medelijden met hen en Hij genas hun zieken.
Bij het vallen van de avond kwamen de leerlingen naar Hem toe en zeiden: ‘Dit is een afgelegen plaats en het is al laat. Stuur de mensen weg, laat ze naar de dorpen gaan om eten voor zichzelf te kopen.’ 
Maar Jezus zei: ‘Ze hoeven niet weg, geven jullie hun maar te eten.’ 
Ze antwoordden Hem: ‘We hebben hier niets, alleen vijf broden en twee vissen.’ 
Hij zei: ‘Breng ze Mij.’ 
En nadat Hij de mensen opdracht had gegeven op het gras te gaan zitten, nam Hij de vijf broden en de twee vissen, keek omhoog naar de hemel, sprak het zegengebed uit en brak de broden; Hij gaf ze aan de leerlingen, en de leerlingen gaven ze door aan de mensen. Iedereen at en werd verzadigd, en toen ze de stukken brood die over waren ophaalden, hadden ze twaalf manden vol. 
Er hadden ongeveer vijfduizend mannen gegeten, vrouwen en kinderen niet meegeteld.

Van Woord naar leven

EEN LEVENGEVENDE OPDRACHT

Nadat Jezus die enkele broden en vissen vermenigvuldigde zodat iedereen voldoende te eten had, zei Hij eerst tot zijn leerlingen: ‘Geven jullie hen maar te eten’. 

Wij hebben de Heer nodig om elkaar tot voedsel te zijn, maar Hij heeft evenzeer ons nodig om Hem tot voedsel voor de wereld te laten zijn. Deze niet mis te verstane opdracht die de Heer aan zijn leerlingen gaf mogen we ook beluisteren aan ons adres. Het is een opdracht voor de Kerk, voor iedere gedoopte, voor ieder die zich christen weet.

De Heer heeft ons nodig! Hij roept ons. Hij vraagt ons zijn voedsel uit te delen in deze wereld. Hij vraagt ons instrument te zijn van Gods goedheid.
En het blijft waar: het is de Heer – en Hij alleen – die de diepste spirit is van het uitdragen van Gods liefde. Maar Hij heeft ons nodig. Hij vraagt ons in zijn dienst. Het is een opdracht die Hij dagelijks in ons hart legt.

Het voedsel waarover het evangelie vandaag spreek mogen we zowel letterlijk interpreteren alsook spiritueel.
Letterlijk: miljoenen mensen hebben nog steeds honger en leven in extreme armoede. Godgeklaagd! De Kerk zou op de barricade moeten staan om dit onrecht aan te klagen en daadwerkelijk te bestrijden; zowel ver weg alsook in onze eigen streken.
Maar ook spiritueel: Wie wil zien en wil horen zal vaststellen dat er onder de mensen vandaag een geweldige grote dorst leeft naar spiritualiteit; zowel op vlak van religiositeit alsook op vlak van puur humane zingeving. Vanuit de rijkdom van de Kerk – ons door de Heer gegeven – kunnen en moeten we een antwoord geven op de vele diepe levensvragen die de samenleving, én elke mens individueel, zich stelt.
Door warme vriendschapsbanden aan te knopen, en het ‘goede gesprek’ te voeren, kan de Kerk – wat dit betreft – heel betekenisvol aanwezig zijn in de wereld.

Naar de Mis gaan is goed en nodig. Maar willen we eucharistische mensen zijn – waar de Mis toe oproept – zullen we ‘gevend’ in de wereld moeten staan, ons bewust zijnde dat de Heer ons daartoe de opdracht geeft: ‘Geven jullie hen maar te eten’.

Laten we dit doen als een blijde gemeenschap, als christenen die fris en dankbaar in het leven staan, diep verbonden met elkaar in de Heer.

Laten we bidden …

Vader,
moge uw Geest ons aanzetten
tot mensen die uw liefde uitdragen
door zowel materieel als spiritueel
de naaste bij te staan.
Moge Jezus, onze Broeder en Heer,
hierbij het levend Hart zijn.
In zijn naam.
Amen.

Zegen over deze nieuwe week.
Van harte, kris

 

 

Reageren of uitwisselen betreffende de overweging kan via de blog Van Woord naar leven.

De Bijbelteksten zijn ontleend aan de NBV21, © Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap.
De korte inleidingen op de lezingen zijn ontleend aan het week- en zondagmissaal, door de benedictijnen van de Sint-Andriesabdij en de norbertijnen van de abdijen Averbode, Postel en Tongerlo, o.l.v. Jos Van Der Veken, uitgegeven bij Brepols-Licap, © Brepols 2007.