dinsdag in week 24 door het jaar

Uit de eerste brief van Paulus aan Timoteüs 3, 1-13

Paulus geeft hier aan zijn vriend Timoteüs een korte samenvatting van de voorwaarden die moeten gesteld worden aan de leiders van de gemeenschap en aan de diakens. Het is belangrijk dat het betrouwbare mannen zijn, zowel in hun eigen gezin, als in hun dienstbetoon.

Dierbare,
het is een waar woord: als iemand leider van de gemeente wil worden, is dat een eerzaam streven. Een leider moet onberispelijk zijn. Hij kan slechts de man van één vrouw zijn en hij moet sober, bezonnen, gematigd en gastvrij zijn, en een goede leraar. Hij mag niet te veel drinken of driftig zijn, maar hij moet vredelievend en vriendelijk zijn, en niet geldzuchtig. Hij moet zijn huisgezin goed leiden en op een waardige manier gezag over zijn kinderen uitoefenen. Als iemand geen leiding kan geven aan zijn huisgezin, hoe zou hij dan voor de gemeente van God kunnen zorgen? Hij mag ook niet pas bekeerd zijn; dan zou hij verblind kunnen raken en ten prooi kunnen vallen aan de duivel. Verder moet hij buiten de gemeente een goede reputatie hebben, zodat hij niet in opspraak komt en door de duivel wordt gestrikt.
Ook een diaken moet zich waardig gedragen. Hij moet oprecht zijn, mag niet overmatig veel wijn drinken en niet hebzuchtig zijn; hij moet vasthouden aan het geheim van het geloof, met een zuiver geweten. Ook hij moet eerst op zijn geschiktheid worden getoetst; pas daarna, als blijkt dat hij een onberispelijk mens is, kan hij zijn dienst verrichten.
Dit geldt ook voor de vrouwen: ook zij moeten zich waardig gedragen, ze mogen niet kwaadspreken en moeten sober en in alles betrouwbaar zijn.
Een diaken mag maar één vrouw hebben en moet goed leiding geven aan zijn kinderen en zijn huisgenoten.
Degenen die hun dienst goed verrichten, verwerven aanzien en kunnen door hun geloof in Christus Jezus vrijuit spreken.

Psalm 101, 1-3 + 5-6

Refr.: Ik wil zingen over trouw en recht.

Ik wil zingen over trouw en recht
in een lied voor U, o Heer,
nadenken over de volmaakte weg;
wanneer zult U bij mij komen?

Ik handel met een zuiver hart,
ook in mijn paleis,
niets staat mij voor ogen wat boosaardig is.
Gedraai, ik haat het, ik laat mij er niet mee in.

Wie heimelijk een vriend belastert,
leg ik het zwijgen op,
een trotse blik, een aanmatigend hart
verdraag ik niet.

Mijn oog zoekt de getrouwen in het land,
met hen wil ik mijn woning delen.
Wie de volmaakte weg bewandelt,
mag mij dienen.

Vers voor het evangelie (cfr Lc 8, 15)

Alleluia.
Gelukkig die mensen
die met een goed en eerlijk hart
naar het woord luisteren,
het koesteren
en door standvastigheid
vrucht dragen.
Alleluia.

Uit het evangelie volgens Lucas 7, 11-17

God is geen God van doden, maar van levenden. De weduwe van Naïn heeft haar enige zoon verloren. Jezus heeft medelijden met haar. Zoals aangekondigd door Jesaja, zal de Messias zieken genezen, doven doen horen, kreupelen doen gaan, en doden ten leven wekken. Door het leven terug te schenken aan de jongeling werd het de omstaanders duidelijk dat een groot profeet onder hen was opgestaan.

Niet lang daarna ging Jezus naar een stad die Naïn heet, en zijn leerlingen en een grote menigte gingen met Hem mee. Toen Hij de poort van de stad naderde, werd er net een dode naar buiten gedragen, de enige zoon van een vrouw die ook al weduwe was. Een groot aantal mensen vergezelde haar.
Toen de Heer haar zag, kreeg Hij medelijden met haar en zei: ‘Weeklaag niet meer.’
Hij kwam dichterbij, raakte de lijkbaar aan – de dragers bleven stilstaan – en zei: ‘Jongeman, Ik zeg je: sta op!’
De dode richtte zich op en begon te spreken, en Jezus gaf hem terug aan zijn moeder.
Allen werden vervuld van ontzag en loofden God met de woorden: ‘Een groot profeet is onder ons opgestaan,’ en: ‘God heeft zich over zijn volk ontfermd!’
Het nieuws over Hem verspreidde zich in heel Judea en in de wijde omtrek.

Van Woord naar leven

LEVENWEKKENDE WOORDEN
Lc 7,11-17

Beste mensen, Jezus is met zijn leerlingen en een grote menigte onderweg naar Naïn, een klein stadje in het zuiden van Galilea, in de buurt van de berg Tabor.
Als ze het stadje naderen, komt er juist van de andere kant een stoet aan die door de poort naar buiten wil.
Al gauw horen ze, door de weeklagende stemmen, dat het een begrafenisstoet is die hen tegemoetkomt. Daar worden ze vanzelf stil van. Eerbied voor een gestorvene. Iemand die de grens van leven naar dood overgegaan is waar zij en ook wij allemaal een keer over moeten.

Ook in onze tijd worden we stil als er een begrafenisstoet in onze straten verschijnt. Wij hebben daarbij ook nog te maken met voorrangsregels die vastliggen. In Jezus’ tijd was dit niet aan de orde. Het gevoel en de eerbied voor de overledene zal altijd voorrang hebben gekregen op wat voor regels ook.
Toen Hij de poort van de stad naderde, werd er net een dode naar buiten gedragen, de enige zoon van een vrouw die ook al weduwe was. Dat is nogal dramatisch.
Jezus zag het en werd erdoor bewogen, zijn hart werd geraakt. Hij voelde als het ware het verdriet, de zwaarte voor de vrouw, diep in Hemzelf. Hij raakte de baar aan, de stoet stond stil. Weeklaag niet meer … jongeman, Ik zeg je: sta op!
En de jongen richtte zich op en begon zelfs te spreken!

Wat een gebeurtenis. Door de oprechte geraaktheid van Jezus en wat er daarna plaats vond moet er niet alleen in de jongen iets gebeurd zijn, maar ook in de moeder en alle omstanders van beide stoeten. Ik veronderstel dat ze samen de stad weer zijn ingegaan en ofwel veel en luidruchtig met elkaar gepraat hebben, of stil geworden zijn van ontroering. Geen geweeklaag meer, maar ruimte voor iets wat ver boven hun begrippen uitstak.

Een dode tot leven wekken, wat is dat? We denken dat we het nooit meegemaakt hebben, maar misschien missen we dan de essentie van wat er gebeurd is. Jezus is in staat mensen die innerlijk ‘dood’ zijn (zoals wijzelf misschien ook wel ooit zijn geweest), te openen voor het leven.
Wat is dood? Wat is leven? Zijn we dood als ons hart niet meer klopt, of kunnen we ook dood zijn als de stroom in ons innerlijk geblokkeerd is, of als we de moed verloren zijn, en niet kunnen opboksen tegen onze omstandigheden?

De jongeman werd teruggegeven aan zijn moeder staat er, maar ook werd hij teruggegeven aan zichzelf als hier levend mens. Bovendien aan de gemeenschap waar hij bij hoorde.

Het verhaal is zo sober verteld, dat we er onze eigen entourage bij kunnen maken. Die van onszelf, die van de wereld om ons heen. Datgene wat er misgaat in de maatschappij. Hoe dood kan het leven worden als alles lijkt te mislukken! Stel dat er dan plots een opening in komt door iemand die de vergrendeling van de dood kan doorbreken vanuit een kracht die we niet aan kunnen wijzen.
Heeft dat met God te maken, of met God in mensen, of met God in onszelf? Ook dat zijn grote woorden, maar laten we proberen onze zintuigen open te zetten en op te houden met weeklagen, er kunnen ook nu nog wonderen gebeuren.

Laten we bidden

Goede God en Vader,
U bent de Levende,
en degene die mensen tot leven wekt,
niet eenmaal, of tweemaal,
maar telkens weer.
Jezus hebt U gezonden
om dit wonder duidelijk te maken.

Wij willen U danken
dat U hem gezonden hebt.
Geef ons open ogen om te zien
hoe Hij aanwezig is in deze wereld
en hoe alle leven uit U voortkomt,
door Christus Jezus, onze Broeder.
Amen

Beste mensen, op mijn kalenderblaadje stond vandaag:
Ieder die niet in wonderen gelooft, is geen realist.
Een spreuk van David Ben Gurion
Ricky Rieter

 

 

Reageren of uitwisselen betreffende de overweging kan via de blog Van Woord naar leven.

De Bijbelteksten zijn ontleend aan de NBV21, © Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap.
De korte inleidingen op de lezingen zijn ontleend aan het week- en zondagmissaal, door de benedictijnen van de Sint-Andriesabdij en de norbertijnen van de abdijen Averbode, Postel en Tongerlo, o.l.v. Jos Van Der Veken, uitgegeven bij Brepols-Licap, © Brepols 2007.