maandag in week 34 door het jaar

Uit het boek Daniël 1, 1-6 + 8-20

In het derde regeringsjaar van Jojakim, de koning van Juda, trok Nebukadnessar, de koning van Babylonië, op naar Jeruzalem en belegerde de stad. De Heer leverde Jojakim, de koning van Juda, aan hem uit en gaf hem een deel van de voorwerpen van Gods tempel in handen. Nebukadnessar nam ze mee naar Sinear, naar de tempel van zijn eigen god, en liet ze daar in de schatkamer zetten.
De koning gaf het hoofd van zijn eunuchen, Aspenaz, opdracht een aantal Israëlieten van koninklijke en voorname afkomst naar zijn paleis te brengen. Het moesten jongemannen zonder lichamelijke gebreken zijn, aantrekkelijk om te zien, rijk aan kennis, ontwikkeld en met een scherp verstand, en bovendien geschikt om aan het hof te dienen. Aspenaz moest hen onderwijzen in de geschriften en de taal van de Chaldeeën. De koning wees hun een dagelijkse hoeveelheid toe van de spijzen en de wijn van zijn tafel. Na drie jaar onderricht zouden ze in dienst van de koning treden. Onder hen waren enkele Judeeërs: Daniël, Chananja, Misaël en Azarja. 
Daniël was vastbesloten zich aan de reinheidsvoorschriften te houden en hij vroeg de hoofdeunuch toestemming zich van de spijzen en de wijn van de koninklijke tafel te mogen onthouden. God zorgde ervoor dat de hoofdeunuch Daniël gunstig gezind was. Toch zei de hoofdeunuch tegen hem: ‘Ik ben bang voor mijn heer, de koning; hij heeft bepaald wat jullie zullen eten en drinken, en als hij vindt dat jullie er slechter uitzien dan jullie leeftijdsgenoten zal hij mij daarvoor verantwoordelijk stellen.’ Daarop richtte Daniël zich tot de kamerheer die de hoofdeunuch aan hem en aan Chananja, Misaël en Azarja had toegewezen: ‘Neem de proef op de som en laat uw dienaren tien dagen alleen groente eten en water drinken. Vergelijk ons uiterlijk daarna met dat van de jongemannen die de koninklijke spijzen eten, en beslis dan over uw dienaren op grond van wat u ziet.’ De kamerheer ging op het voorstel in en gaf hun tien dagen. Aan het eind van de tien dagen zagen zij er gezonder en beter doorvoed uit dan alle jongemannen die de koninklijke spijzen voorgezet hadden gekregen. Dus diende de kamerheer hun geen koninklijke spijzen en wijn meer op, maar gaf hij hun alleen nog groente. En God schonk de vier jongemannen wijsheid, kennis en verstand van alle geschriften; bovendien was Daniël bij machte alle mogelijke visioenen en dromen uit te leggen.
Toen de door de koning vastgestelde tijd verstreken was, leidde de hoofdeunuch alle jongemannen voor Nebukadnessar. De koning sprak met hen, en niemand kon zich met Daniël, Chananja, Misaël en Azarja meten. Zij traden in dienst van de koning. En over welke kwestie van wijsheid of inzicht de koning hen ook raadpleegde, hij vond hen tien keer zo voortreffelijk als alle magiërs en bezweerders in heel zijn rijk.

Daniël 3, 52-56

Refr.: U wil ik loven, Heer, met heel mijn hart.

Geprezen bent U, Heer, God van onze voorouders,
geloofd en verhoogd in eeuwigheid.

Geprezen is uw heilige en luisterrijke Naam,
geprezen, geloofd en verhoogd in eeuwigheid.

Geprezen bent U in uw heilige en luisterrijke tempel,
geprezen, bezongen en verheerlijkt in eeuwigheid.

Geprezen bent U, die afgronden peilt en op de cherubs troont,
geloofd en verhoogd in eeuwigheid.

Geprezen bent U op de troon van uw koninkrijk,
geprezen, bezongen en verhoogd in eeuwigheid.

Vers voor het evangelie (Mt 24, 42 + 44)

Alleluia.
Wees waakzaam,
want jullie weten niet
op welke dag jullie Heer komt. 
Daarom moeten jullie klaarstaan,
want Hij komt op een tijdstip
waarop je het niet verwacht.
Alleluia.

Uit het evangelie volgens Lucas 21, 1-4

Toen Jezus opkeek, zag Hij hoe rijken hun giften in de offerkist kwamen werpen. Hij zag ook dat een arme weduwe er twee muntjes in gooide, en Hij zei: ‘Ik verzeker jullie: deze arme weduwe heeft meer gegeven dan alle anderen. Want de anderen hebben iets van hun overvloed geofferd, maar zij heeft van haar armoede alles gegeven wat ze nodig had voor haar levensonderhoud.’

Van Woord naar leven

ZELFGAVE
(Bij Lc 21, 1-4)

Op het eerste zicht legt Jezus vandaag de lat van het evangelie weer bijzonder hoog; haast onmenselijk hoog. Is het nu echt de bedoeling dat wij, zoals de arme weduwe, álles geven van ons bezit aan de armen? Dus niet een beetje zoals we dat doorgaans doen (áls we het al doen), maar werkelijk álles.

Het zou natuurlijk mooi zijn moesten we véél meer geven aan de armen dan dat we dat nu doen. De Kerk zou een mooie getuigenis zijn wat betreft haar keuze voor, en haar vriendschap met, de armen. Onze genegenheid voor de armen zou eigenlijk een evidentie moeten zijn. Wanneer we dit laatste niet doen zouden we ons eerlijk de vraag moeten stellen wie hier de échte armen zijn.

Maar het evangelie van vandaag vraagt ook een diepere bezinning. Want álles geven van wat we hebben reikt verder dan het geven van geld of goederen aan de armen. Het gaat erover in welke mate we ons geven aan Christus. Geldt ook hier dat we maar een deeltje geven van wie we zijn? Of zijn we bereid ons hele zijn aan Hem te schenken? Wie blijft steken in het eerste houdt veel voor zichzelf over. Het zal bijzonder moeilijk vallen deelgenoot te worden aan Christus’ liefde, omdat je eigenlijk niet bereid bent je hele zijn aan Hem toe te vertrouwen. Wie kiest om zijn hele zijn aan de Heer te schenken laat toe dat Christus door jou heen ten diepste tot leven kan komen. Zoals Paulus het verwoordt in zijn brief aan de Galaten: ‘Ikzelf leef niet meer, maar Christus leeft in mij’ (Gal 2, 20a).

Concreet betekent dit: volledig beschikbaar zijn voor de liefde. Het is bereid zijn geheel en al liefde te zijn, en wel in diepe verbondenheid met de Heer. Het is toelaten dat Hij als weldoener door jou heen rondtrekt (cfr Hand 10, 38) op de paden van jouw leven. Het is de ommekeer maken – zoals Jean Vanier dat ooit uitdrukte van ‘de gemeenschap voor mij’ naar ‘ik voor de gemeenschap’. Het is leven voor de ander, voor het grotere geheel. Christelijk geduid: het is leven voor, en bouwen aan, het Rijk Gods.

Geliefde mensen, laat ons leven voor de liefde. Ons bestaan heeft haar oorsprong in de liefde, laat de liefde ook ons doel zijn, en tevens onze spirit. Deze weg zal niet enkel ons eigen diepste geluk uitmaken, maar ook de wereld waarin we leven heeft er alleen maar baat bij.

Laten we ons geven aan de Heer, met ál wat we zijn en ál wat we hebben. Christen zijn is immers op de eerste plaats beschikbaar zijn voor het leven van de Heer in ons. Zoals Maria zei: ‘Zie de dienstmaagd van de Heer, mij geschiede naar uw woord’ (cfr Lc 1, 38).

Laten we bidden

Heer,
mogen we ons toevertrouwen
aan de gloed van de Geest in ons,
opdat we de gezindheid en de bereidheid
in ons zouden dragen
ons volledig en ten diepste
te kunnen geven aan U.
Moge U door ons heen tot leven komen,
zowel in ons gebed
alsook in ons concrete dagelijkse leven.
Moge zo de liefde in haar puurheid
gestalte krijgen in het leven van elke dag.
In uw naam.
Amen.

Een toegewijde maandag voor ieder van jullie.
Met een genegen groet,
kris

 

 

Reageren of uitwisselen betreffende de overweging kan via de blog Van Woord naar leven.

De Bijbelteksten zijn ontleend aan de NBV21, © Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap.
De korte inleidingen op de lezingen zijn ontleend aan het week- en zondagmissaal, door de benedictijnen van de Sint-Andriesabdij en de norbertijnen van de abdijen Averbode, Postel en Tongerlo, o.l.v. Jos Van Der Veken, uitgegeven bij Brepols-Licap, © Brepols 2007.