maandag in week 4 door het jaar

Uit het tweede boek Samuël 15, 13-14 + 30; 16, 5-13a

Toen David bericht kreeg dat het volk van Israël de kant van Absalom had gekozen, zei hij tegen zijn hovelingen: ‘Kom, we moeten vluchten, willen we aan Absalom ontkomen. Snel, we moeten hem vóór blijven, want als hij ons hier in Jeruzalem overvalt, zal hij een bloedbad aanrichten en is het met ons gedaan.’
David ging de helling van de Olijfberg op. Jammerend klom hij naar boven, zijn hoofd bedekt en barrevoets. Allen die met hem meegingen, hadden hun hoofd bedekt en klommen jammerend naar boven.
Zodra David bij Bachurim was aangekomen, kwam er iemand aanlopen uit de familie van Saul, een zekere Simi, de zoon van Gera. Vloekend en tierend kwam hij aanlopen, en hoewel David door zijn lijfwacht van heldhaftige soldaten was omringd, bekogelde hij de koning en zijn gevolg met stenen. Hij vloekte en schreeuwde: ‘Maak dat je wegkomt, moordenaar! Stuk ongeluk! Je hebt je de troon van Saul toegeëigend. Nu wreekt de Heer het bloed van Saul en zijn familie aan jou en geeft Hij het koningschap aan Absalom, je zoon. Dat is je verdiende loon, moordenaar die je bent!’ 
Abisai, de zoon van Seruja, zei tegen de koning: ‘Hoe waagt dat hondsvot het mijn heer en koning te vervloeken? Opzij, ik sla zijn kop eraf!’ 
Maar de koning zei: ‘Wat heb ik met jullie te maken, zonen van Seruja? Hij vervloekt mij; en wat dan nog? Dat heeft de Heer hem natuurlijk ingegeven. Wat vraag je dan: Hoe waagt hij het?’ 
En tegen het hele gezelschap vervolgde David: ‘Luister, mijn bloedeigen zoon staat me naar het leven. Zou deze afstammeling van Benjamin me dan met rust laten? Laat hem maar vloeken, de Heer heeft het hem immers ingegeven. Misschien merkt de Heer mijn ellende op en vergoedt Hij me later de vervloeking van vandaag.’ 
Toen zetten David en zijn gevolg zich weer in beweging. 

Tussenzang: Ps 3, 2-7

Refr.: De Heer beschermt mij.

Heer, hoe talrijk zijn mijn belagers,
velen vallen mij aan,
velen zeggen van mij:
‘God zal hem niet redden.’

U, Heer, bent een schild om mij heen,
U bent mijn eer, U houdt mij staande.
Roep ik tot de Heer om hulp,
Hij antwoordt mij vanaf zijn heilige berg.

Ik ga liggen, val in slaap
en word wakker – de Heer beschermt mij.
Ik vrees de tienduizenden niet
die mij aan alle kanten omringen.

Vers voor het evangelie

Alleluia.
Waarachtig is God in al zijn woorden
en heilig in al wat Hij doet.
Alleluia.

Uit het evangelie volgens Marcus 5, 1-20

Jezus en zijn leerlingen kwamen aan de overkant van het meer, in het gebied van de Gerasenen. Toen Hij uit de boot gestapt was, kwam Hem meteen vanuit de grafspelonken een man tegemoet die door een onreine geest bezeten was en in de spelonken woonde. Niemand kon hem meer vastbinden, zelfs niet met kettingen. Hij was al dikwijls aan handen en voeten geketend geweest, maar dan trok hij de kettingen los en sloeg hij de boeien stuk, en niemand was sterk genoeg om hem te bedwingen. En altijd, dag en nacht, liep hij schreeuwend tussen de rotsgraven en door de bergen en sloeg hij zichzelf met stenen. 
Toen hij Jezus in de verte zag, rende hij op Hem af en wierp zich voor Hem neer, en luid schreeuwend zei hij: ‘Wat heb ik met Jou te maken, Jezus, Zoon van de allerhoogste God? Ik bezweer Je bij God: doe me geen pijn!’Want Hij had tegen hem gezegd: ‘Onreine geest, ga weg uit die man.’ 
Jezus vroeg hem: ‘Wat is je naam?’
En hij antwoordde: ‘Legioen is mijn naam, want we zijn met velen.’ 
Hij smeekte Hem dringend om hen niet uit deze streek te verjagen. 
Nu werd er op de berghelling een grote kudde varkens gehoed. De onreine geesten smeekten Hem: ‘Stuur ons naar die varkens, dan kunnen we bij ze intrekken.’
Hij stond hun dat toe.
Toen de onreine geesten de man verlaten hadden, trokken ze in de varkens, en de kudde van wel tweeduizend stuks stormde de steile helling af, het meer in, en verdronk in het water.

De varkenshoeders sloegen op de vlucht en vertelden in de stad en in de dorpen wat ze hadden meegemaakt, en de mensen gingen kijken wat er gebeurd was. Ze kwamen bij Jezus en zagen de bezetene daar zitten, gekleed en bij zijn volle verstand, dezelfde man die altijd bezeten was geweest door het legioen, en ze werden door schrik bevangen. Degenen die alles gezien hadden, legden uit wat er met de bezetene en met de varkens was gebeurd. Daarop drongen de mensen er bij Jezus op aan om hun gebied te verlaten. 
Toen Hij in de boot stapte, smeekte de man die bezeten was geweest om bij Hem te mogen blijven. Dat stond Hij hem niet toe, maar Hij zei tegen hem: ‘Ga naar huis, naar uw eigen mensen, en vertel hun wat de Heer allemaal voor u heeft gedaan en hoe Hij zich over u heeft ontfermd.’ 
De man ging weg en begon in de Dekapolis rond te vertellen wat Jezus voor hem had gedaan, en iedereen stond verbaasd.

Van Woord naar leven

OVER HET WONDER VAN GODS BARMHARTIGHEID
(Bij Mc 5, 1-20)

Vandaag beluisteren in het evangelie een ontmoeting tussen God en het kwaad, tussen Jezus en een bezetene. Het is een indringend verhaal waarin het geweld van het kwaad en de verlossing van Jezus zich in volle glorie manifesteert.

Op het eerste zicht is het een merkwaardig verhaal. Doch wie het verhaal ten diepste binnenlaat zal er al vlug achter komen dat het een verhaal is dat gaat over u en mij.

Het kwaad huist in ieder van ons. Klinkt cliché, maar het is wel een feit. Wie zegt geen last te hebben van het kwaad mag zich bij Maria Onbevlekt Ontvangen scharen. Maar bij mijn weten staat zij daar tot op heden – wat dat betreft – een beetje alleen, liefdevol met haar Zoon in haar armen.

Jezus komt ons kwaad tegemoet, zoals Hij naar de bezetene toegaat in het verhaal van vandaag. Jezus wacht niet tot de zondaar naar Hem komt. Nee, Hij vertrekt alvast, de zondige mens tegemoet. Da’s goed nieuws voor ons. Wees dus waakzaam, want Hij kan er ineens staan. Dit kan Hij doen op velerlei wijzen: je aansprekend in je gebed, doorheen het Woord uit de schrift, doorheen een medemens, zich openbarend in een situatie, je aanrakend in de eucharistie, je vergevend in een biecht, en zo meer. God is heel creatief als het daarop aankomt. Aan ons Hem te willen zien én verwelkomen. Waakzaamheid dus.

Het kwaad in de bezetene kwam in opstand, zo lezen we vandaag. In het evangelie van gisteren, zondag, hoorden we ook zoiets. En oh, het is zo waar. Laten we eerlijk zijn: we koesteren soms het kwaad, willen het niet loslaten (wel in intentie maar niet in de daad). Ieder van ons heeft zo van die plekjes waarvan we liever niet hebben dat de Heer er zich mee komt moeien. Het zijn duistere plekjes waar we ons bij momenten graag in terugtrekken, er ons in wikkelen, wetend (en daar is de mens merkwaardig in) dat dit hem wegtrekt van de Heer, weg van de waarheid, weg van de liefde. Zoals Paulus zegt: ‘Wat ik verlang te doen, het goede, laat ik na; wat ik wil vermijden, het kwade, dat doe ik.’ (Rom. 7, 19)

Al goed dat Jezus groter is dan onze koppigheid. In zijn goddelijke liefde komt Hij naar ons toe om ons aan te raken, om op zijn woord het kwaad te verdrijven. Ja, ondanks onze innerlijke opstand.

En dan, lieve mensen, komt de keuze. De bezetene in het verhaal van vandaag had kunnen weglopen. Maar dat deed hij niet, integendeel. Hij ging Jezus tegemoet, met heel het legioen kwade geesten die hij in zich meedroeg. Dat geldt dus ook voor ons. Wij zijn in de mogelijkheid weg te lopen van de Heer. Wij kunnen kiezen ons hart gesloten te houden voor Jezus. Wij zijn in de mogelijkheid, meer: wij zijn vrij de weg van het ‘ja’ te bewandelen óf de weg van het ‘nee’. Wie kiest voor de weg van het ‘nee’ kiest tegen de verlossing, tegen de bevrijding, tegen de opstanding; hij kiest voor de leugen. Wie kiest voor het ‘ja’ kiest voor het leven, voor God, voor de liefde, voor de opstanding; hij kiest voor de waarheid.

Vraag is: zijn we als persoon bereid de verlossing van de Heer toe te laten?
Intentioneel zal dit zeker zo zijn, maar concreet valt het ons vaak moeilijk dit gebeuren toe te laten.
Wel, zoals gisteren hier gezegd: de sleutel tot dit gebeuren is ons toevertrouwen aan de heilige Geest die in ons aanwezig is. Hij – de Geest – zal ons in stille overgave brengen aan de Heer, zodat zijn wonder van barmhartigheid inderdaad ten diepste kan gebeuren.

Mogen we innerlijk arm worden, alle vormen van hoogmoed naast ons neerleggen. Laten we Jezus welkom heten tot in diepste grafspelonken van ons bestaan. Moge Hij ons aanraken, ons optillen in zijn licht, ons ten diepste genezen, ons brengen in zijn Pasen.

En getuig. Ja, getuig zoals de bezetene na zijn verlossing moest getuigen onder de mensen waar hij woonde. Het was een opdracht die hij van de Heer kreeg. En Jezus geeft die opdracht ook aan ons. Getuig door uw wijze van leven. Wees de barmhartigheid van de Heer naar je medemens. Heb je naaste lief zoals God u liefheeft. Heb ook jezelf lief, zoals het gebod ons leert. Vergeef ieder zoals Jezus u vergeeft. Wees teder en sterk. Zacht en moedig. Laat zien dat God bestaat; nederig, fier en blij.

Laten we bidden

Vader,
U roept ons tot vrijheid,
maar dikwijls zijn wij gebonden door het kwaad
en zoeken enkel wat ons behaagt.
Bevrijd ons – in Christus – van elke vorm van kwaad.
Mogen we leven in Hem.
Mogen we de moed hebben
te getuigen van uw barmhartigheid.
Door Christus, onze Broeder en Heer.
Amen.

Zegen over deze nieuwe week.
Van harte, kris

 

 

Reageren of uitwisselen betreffende de overweging kan via de blog Van Woord naar leven.
Na ‘goedkeuring’ (er bevinden zich wel eens kapers op de kust) worden de reacties geplaatst.

De Bijbelteksten zijn ontleend aan de NBV21, © Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap.
De korte inleidingen op de lezingen zijn ontleend aan het week- en zondagmissaal, door de benedictijnen van de Sint-Andriesabdij en de norbertijnen van de abdijen Averbode, Postel en Tongerlo, o.l.v. Jos Van Der Veken, uitgegeven bij Brepols-Licap, © Brepols 2007.