Niet de Wet, maar de genade van Jezus rechtvaardigt ons

In zijn catechese over Paulus’ Galatenbrief tijdens de audiëntie van woensdag 18 augustus 2021 sprak de paus over de opvoedkundige waarde van de Wet.

Broeders en zusters, goedendag!

De heilige Paulus, minnaar van Jezus Christus en die goed begrepen had wat verlossing betekent, heeft ons geleerd dat de kinderen van de belofte (Gal 4,28) – dat wil zeggen wij allen, verlost door Jezus Christus –  niet onderworpen zijn aan de band van de Wet, maar geroepen zijn tot de veeleisende levensstijl van het Evangelie. Maar, de Wet bestaat. Ze bestaat op een andere wijze: dezelfde Wet, de Tien Woorden, maar op een andere wijze. Immers, sinds de Heer Jezus gekomen is kan zij uit zichzelf geen verlossing brengen. Hierover wil ik het in deze catechese hebben. We stellen ons de vraag: wat is, volgens de brief aan de Galaten, de rol van de Wet? In de tekst die we gehoord hebben, beweert Paulus dat de Wet als ‘een opvoeder’ is. Dat is een mooi beeld, het beeld van de opvoeder waarover we het tijdens vorige audiëntie hadden. Een beeld dat het verdient juist begrepen te worden.

Voor en na

De apostel lijkt de christenen uit te nodigen de heilsgeschiedenis en ook de persoonlijke geschiedenis in twee te delen. Er zijn twee perioden: vooraleer gelovigen in Jezus Christus te worden en nadat men het geloof ontvangen heeft. Het centrum wordt gevormd door het gebeuren van de dood en verrijzenis van Jezus. Hem heeft Paulus verkondigd om het geloof te wekken in de Zoon van God, bron van heil. In Jezus Christus werden wij verlost. We werden verlost door de genade van het geloof in Jezus Christus. Met andere woorden, bekeken vanuit het geloof in Christus, is er een ‘eerst’ en een ‘later’ ten aanzien van dezelfde Wet.

De Wet is er, de geboden zijn er, maar er is een houding vóór en na de komst van Jezus. De voorafgaande geschiedenis wordt getekend door het zijn ‘onder de Wet’.

Wie de weg van de Wet volgde, werd verlost, werd gerechtvaardigd. De volgende weg – na de komst van Jezus – wordt beleefd door de Heilige Geest te volgen (cf. Gal 5,25). Het is de eerste keer dat Paulus deze uitdrukking gebruikt: ‘onder de Wet’ zijn. De hieronder begrepen betekenis wijst op het idee van een negatieve onderwerping, kenmerkend voor slaven: ‘er onder staan’. De apostel zegt uitdrukkelijk dat men, wanneer men ‘onder de Wet’ is, ‘bewaakt’ wordt als ‘gevangenen’, een soort vooruitlopende bewaking. Die tijd, zegt Paulus, heeft lang geduurd – van Mozes tot de komst van Jezus –  en blijft duren zolang men in zonde leeft.

Wet en zonde

De band tussen Wet en zonde zal door de apostel op samenhangende wijze worden uiteengezet in zijn brief aan de Romeinen, enkele jaren na die aan de Galaten geschreven. Samenvattend: de Wet leidt ertoe de overtreding te omschrijven en mensen bewust te maken van de eigen zonde: Je hebt dit gedaan, bijgevolg zegt de Wet – de Tien Woorden – dit: je bent in zonde. Meer nog, zoals de gangbare ervaring leert, bevordert het gebod uiteindelijk de overtreding. In de brief aan de Romeinen schrijft híj: Toen het vlees ons bestaan nog bepaalde, werden onze daden beheerst door zondige begeerten, die de wet in ons opwekte en die slechts winst afwierpen voor de dood. Nu echter zijn wij dood voor de wet en ontslagen van haar boeien, zodat wij niet langer onderworpen zijn aan een verouderd wetboek, maar God dienen in het nieuwe leven van de Geest. (7,5-6). Waarom? Omdat de verlossing door Jezus Christus is gekomen. Paulus legt zijn kijk op de Wet vast: De angel van de dood is de zonde, en de kracht van de zonde is de wet (1 Kor 15,56). Eenvoudig gezegd: jij bent onder de Wet en dus staat de deur naar de zonde open.

Wet als opvoeder

In deze context krijgt de verwijzing naar de opvoedkundige rol van de Wet haar volle betekeneis. De Wet is de opvoeder die je leidt, naar waar? Naar Jezus. In het onderwijssysteem van de oudheid had de opvoeder niet dezelfde rol als die wij vandaag formuleren, namelijk de opvoeding van een jongen of van een meisje ondersteunen. In de oudheid ging het om een slaaf die de taak had het kind van zijn heer naar de meester te brengen en het daarna opnieuw naar huis te begeleiden. De slaaf moest zorgen voor bescherming tegen gevaren en erop toezien dat geen onheus gedrag ontstond. De slaaf had eerder een disciplinaire (tucht) rol. Wanneer de jongen volwassen werd, eindigde de rol van de opvoeder.

De opvoeder waarnaar Paulus verwijst is niet de onderwijzer, maar de man die de jongen naar school begeleide en terug naar huis bracht.

Tora

Door op deze wijze naar de Wet te verwijzen kan de heilige Paulus licht werpen op de rol van de Wet in de geschiedenis van Israël. De Tora, de Wet, was een gebaar van grootmoedigheid vanwege God tegenover zijn volk. Na de uitverkiezing van Abraham was de Wet het andere grote gebaar: de weg afbakenen om verder te gaan. Zij heeft natuurlijk een inperkende rol vervuld, maar tegelijkertijd was ze een bescherming van het volk. Het volk werd erdoor opgevoed, kreeg tucht en werd in zijn zwakheid ondersteund en vooral behoed voor heidendom. Er bestonden toen veel heidense gedragingen. De Tora zegt: “Er is maar één God en die heeft ons op weg gezet”. Een gebaar van goedheid vanwege de Heer. Zoals ik zei de Wet gaf beperkingen maar ook bescherming aan het volk, het volk werd erdoor opgevoed, kreeg er tucht door en werd in zijn zwakheid ondersteund. Dat is de reden waarom de apostel vervolgens de fase van minderjarigheid beschrijft. Hij zegt: Zolang de erfgenaam onmondig is, verschilt hij, hoewel heer van alles, in niets van een slaaf: hij staat onder voogden en beheerders tot het tijdstip dat door zijn vader is bepaald. Zo waren ook wij, zolang we onmondig waren, slaven, onderworpen aan de machten van de kosmos. (Gal 4,1-3).

Jezus’ genade

Bij wijze van besluit, het is de overtuiging van de apostel dat de Wet zeker een positieve rol speelt – als opvoeder om verder te gaan. Het is echter een in de tijd beperkte rol. Men mag die duurtijd niet bovenmatig rekken, want hij is gebonden aan de rijping van de mensen en aan hun keuze voor vrijheid. Eens men tot geloof komt, verliest de Wet haar opvoedkundige waarde en moet ze haar gezag inleveren bij een andere instantie. Wat wil dit zeggen? Dat wij bij het einde van de Wet kunnen verklaren: Wij geloven in Jezus Christus en dus doen we wat we willen? Neen!

De geboden blijven, maar rechtvaardigen ons niet. Wat ons rechtvaardigt, is Jezus Christus.

Men moet de geboden naleven, maar ze geven ons niet de rechtvaardiging. Er is de genade van Jezus Christus, de ontmoeting met Jezus Christus is wat ons genadevol rechtvaardigt. Het nut van het geloof is Jezus te ontvangen. Haar enige verdienste: het hart te openen. En wat doen we dan met de geboden? We moeten ze naleven maar dan als hulp bij de ontmoeting met Jezus Christus.

Hoop en vreugde

Dit onderricht over de waarde van de Wet is heel belangrijk. Het verdient aandachtige beschouwing om niet in dubbelzinnigheden te vallen en valse stappen te zetten. Het zal ons goed doen ons de vraag te stellen of we nog in de fase verkeren waarin we nood hebben aan de Wet of dat we ons bewust zijn de genade te hebben ontvangen kinderen van God te zijn om in liefde te leven. Hoe leef ik? In de angst dat ik, als ik dit of dat niet doe, naar de hel ga? Of leef ik met deze hoop, met de vreugde om het genadevolle heil in Jezus Christus? Dat is een mooie vraag. En ook deze: verwerp ik de geboden? Neen. Ik leef ze na, maar niet absoluut omdat ik weet dat wat mij rechtvaardigt Jezus Christus is.