Niet verheven boven de ander

In de tijd van Franciscus kende Assisi twee klassen: de maiores, adellijke heren en hoge clerus, en de minores, allen die niet tot de maiores behoorden. Voor Franciscus van Assisi was die tweedeling reden om de naam van zijn groep, Boetelingen van Assisi, in Frati Minori, minderbroeders, te veranderen. Hij en zijn broeders achtten zich immers de minsten van allen. Gerard van Buul over wat het minderbroeder zijn in zijn leven betekent.

“Minderbroeder zijn betekent voor mij solidair zijn met de minderen in onze maatschappij. De eerste volgelingen streepten zichzelf helemaal weg en ook Franciscus heeft dat gedaan. Toch denk ik dat zijn eerste streven was, om zichzelf niet op de positie van de maiores te plaatsen. Vanuit de maiores kijk je tenslotte op anderen neer. Je niet verheven voelen boven de ander, daar gaat het volgens mij om.”

U heeft ervoor gekozen om in de missie te gaan werken?

“Volgens mijn novicemeester was er veel keus voor hen die in de missie wilden werken. Missionaris worden was toentertijd ook erg in zwang. In een parochie in Nederland werken als kapelaan of voor de klas staan, sprak me een stuk minder aan. De novicemeester zei bovendien dat, als je succes wilde hebben als missionaris, je dan naar Brazilië moest gaan. Nou, dat wilde ik best.

Dat hij met succes vooral dacht aan kunnen dopen bij de vleet, wist ik toen nog niet.”

Waar bent u terecht gekomen in Brazilië?

“De ironie wilde dat mijn eerste benoeming die van kapelaan was in een parochie in het binnenland van Brazilië. Duizend kilometer van Rio de Janeiro.

Het werd mijn ‘eerste liefde’. Daar werd ik ook uitgenodigd om les te gaan geven in maar liefst zeven vakken. De tip die ik kreeg, was: ‘Zorg dat je altijd twee bladzijden verder bent dan de leerlingen.’ Mocht een leerling dan onverhoeds iets vragen dat nog niet behandeld was, dan kon ik zeggen: ‘Dat komt nog, je loopt op dingen vooruit.’ Ach, in het land der blinden is eenoog koning. Uiteindelijk werd ik heel gelukkig op terreinen waar ik aanvankelijk niets voor voelde.”

U was in Brazilië ten tijde van de militaire dictatuur. Had dat gevolgen voor u en andere missionarissen?

“Zeker, we hadden in de sloppenwijk een alfabetiseringscursus opgezet. Mensen wijzer maken paste niet in de filosofie van de militairen. Daarvoor werd ik aangeklaagd bij de geheime dienst en moest ik onderduiken. Gelukkig had een vriendin die bij de gemeente werkte ons gewaarschuwd, zodat op het moment van de inval óók alle materialen verstopt waren en de cursisten zich voordeden als mensen die nauwelijks hun naam konden schrijven. Maar er zijn in die tijd zeker ook missionarissen in soortgelijke situaties in de gevangenis beland.”

Is er veel veranderd ten opzichte van de tijd van Franciscus?

“Nou, niet echt. In Brazilië heb ik gewerkt in de krottenwijken en met straatjeugd. Er is veel polarisatie in de wereld en er bestaat nog altijd een tweedeling tussen de maiores en minores.”

Ruim na uw pensioen werd u gevraagd om naar de Custodie van het Heilig Land te gaan?

“Ja, dat klopt. Zeven jaar ben ik daar geweest. Ik trok soms drie keer per maand met een groep het hele land door en heb er veel pelgrims mogen begeleiden.”

U woont sinds vijf jaar weer met enkele medebroeders in het klooster in Megen. Hoe is dat voor u?

“Nog altijd droom ik in het Portugees. Brazilië en het Heilig Land zijn in mij gaan zitten. Ik lees dagelijks de Braziliaanse kranten en houd contact met mijn vrienden daar. Het is ook fijn om tijd te hebben, nu ik gepensioneerd ben. Zo ben ik lid van de redactie van het Tijdschrift voor Verkondiging. Dágen zit ik soms op een stukje Bijbeltekst te studeren. Verder sta ik graag in de keuken en improviseer ik erop los als een echte Braziliaanse kok. Ik heb een eigen moestuintje en eenmaal per maand ga ik vóór in de eucharistieviering voor Brazilianen in Handel. In het Portugees uiteraard. Dat alles helpt een beetje tegen de heimwee.”

Hoe staat u tegenover uw eigen sterven, nu u ouder bent?

“Eigenlijk word ik steeds nieuwsgieriger naar de ontmoeting met God en in tegenstelling tot vroeger ben ik veel minder bang, het is immers niet aan ons om te beslissen wie goed is en wie niet. Wellicht komen we voor verrassingen te staan, maar ik denk dat godsdienst en angst niet samen door één deur kunnen. Als wij angstig zijn, dan denk ik dat wij van anderen en van God afstand nemen. Dat combineert niet met elkaar. Het één blokkeert het ander.”

Brigitte van der Heijden

Artikel ontleend aan de website van de Nederlandse en Vlaamse mindersbroeders franciscanen.