Ode aan de ezel

In haar kerstessay in Tertio brengt theologe Els Agten een ode aan de ezel: eigenzinnig, dienstbaar en sociaal … we kunnen nog veel van hem leren.

Godly Play is een creatieve, speelse en ervaringsgerichte manier om met sober spelmateriaal Bijbelverhalen te vertellen aan kinderen. Vorig jaar, aan het begin van de advent, vertelde ik tweemaal het Godly Play-verhaal van de Heilige Familie aan een groepje kinderen. Na afloop kregen ze naar goede gewoonte de kans zich te verwonderen over wat ze hadden gezien, gehoord en gevoeld. Op de vraag: Van wie hou je het meest?, kwam er in beide groepen een verrassend antwoord. Ik hou het meeste van de ezel, vertelden verschillende kinderen, want hij is soms koppig en stout zoals ik, maar hij droeg ook Maria toen ze niet goed meer kon lopen. Die opmerking zette me aan het denken. Wat kunnen wij eigenlijk leren van de ezel? Want meestal staat die letterlijk op de achtergrond in de kerststal. En bovendien heeft de ezel in ons taalgebruik geen al te beste reputatie. CWe associëren de ezel vaak met domheid. Maar is dat wel terecht?

Spot

Een afbeelding uit de christelijke oudheid laat zien dat de ezel vanaf het prille begin al een teken van spot was. In 1857 troffen archeologen in Rome een ingekraste graffito aan van een man met een ezelskop die aan een kruis was genageld. Ernaast stond een tweede figuur die de ezelskop vereert met de begeleidende Griekse tekst: Alexamenos aanbidt zijn God. De tekening dateert vermoedelijk uit de tweede eeuw na Christus en is waarschijnlijk een van de oudste historische afbeeldingen van de gekruisigde Christus. Waar komt die ezelskop vandaan? Van de joden werd toen gezegd dat ze de kop van een ezel zouden aanbidden. Omdat de christenen in die tijd beschouwd werden als een joodse sekte, was dat verwijt ook op hen van toepassing. Kerkvader Tertullianus (160-230) maakte dat duidelijk toen hij schreef dat sommigen zich inbeelden dat het hoofd van een ezel onze God is (Apologeticum XVI en Ad Nationes, I, XI).

In de Bijbel ontdekken we een andere kant van de ezel.

Als we er het kerstverhaal bij de vier evangelisten op naslaan, komen de os en de ezel niet in het stuk voor. Paus Benedictus XVI schreef overigens in 2012 dat er geen ezel, os of drie koningen in de buurt waren bij de geboorte van Jezus. Toch aanvaardde Benedictus dat ze gerust mochten blijven, vooral als deel van een waardevolle christelijke traditie. De band tussen os, ezel en kribbe werd al vroeg gelegd. Bij de profeet Jesaja stond geschreven: Een os kent zijn eigenaar, een ezel de krib van zijn meester. Maar Israël weet van niets, mijn volk heeft geen begrip (Jesaja 1, 3). Hij stelde os en ezel tot voorbeeld want zij wisten waar ze vandaan kwamen, wie hun heer was en wie hen voedde. Dat was echter niet het geval voor de toehoorders van Jesaja. Kerkvader Origenes (circa 185-254) legde in een van zijn preken over Lucas 2, 13-16 een opmerkelijk verband tussen Jesaja’s woorden en de kribbe van Jezus waarbij hij de os als een rein dier beschouwde en de ezel als onrein.

En verrassend genoeg kende juist een onrein dier bij de heidenen de kribbe van zijn meester.

Origenes wilde daarmee ongetwijfeld zeggen dat Israël in zijn weigering om de Heer te kennen, tot beneden het niveau van de heidenen was afgedaald. Hij maakte daarop os en ezel tot symbolen voor alle volkeren, zowel het reine volk Israël (de os) als de onreine heidenen (de ezel). Het zijn verbindingsfiguren. Samen staan zij aan de kribbe van het kind en roepen ze op het kind Jezus te zoeken, te leren kennen en te erkennen. En dat geldt vandaag ook voor ons: durven wij verenigd aan de kribbe te gaan staan en uit te dragen wie onze Heer is en wie ons voedt?

Koppig of eigenwijs

In het boek Numeri vinden we het verhaal van de profeet Bileam en zijn ezelin (22, 21-35). Het volk Israël is na een lange reis bijna in het Beloofde Land en komt door het land Moab. Koning Balak van Moab is bang verslagen te worden en vraagt daarom aan Bileam een vloek uit te spreken over Israël. De waarzegger gaat op weg met zijn ezelin en beleeft een bijzonder avontuur. Tot driemaal toe lijkt de ezelin elke dienst te weigeren en haar meester in de steek te laten. Hier komt een van de voornaamste eigenschappen die wij vandaag aan ezels toeschrijven naar voren: koppigheid. Bileam reageert door haar driemaal te slaan. Het lastdier ziet immers de engel van God die de grote ziener Bileam niet kan zien. In diens ogen houdt de ezelin hem tot driemaal toe tegen. God zorgt er vervolgens voor dat de ezelin kan praten: Waaraan heb ik het verdiend dat je mij nu al driemaal geslagen hebt? (Numeri 22, 28). Daarop gaan de ogen van de profeet open en ziet hij de engel op de weg staan. De ezelin leert ons dat het niet slecht is voorzichtig en dienstbaar te zijn, maar dat je tegelijk ook niet met je moet laten sollen. Zij doet niets wat ze niet wil doen. Is dat koppigheid of misschien beter eigenzinnigheid? Door wie laten wij ons leiden?

Durven wij soms eigenzinnige christenen te zijn?

Dienstbaar en sociaal

Alle evangelisten schrijven over Jezus’ intocht in Jeruzalem op de rug van een ezel. Bij Johannes lijkt het om een spontaan gebeuren te gaan, terwijl bij de synoptici een of meerdere vastgebonden ezels op de komst van Jezus wachten. De bescheiden ezel staat er in schril contrast met de grootse intochten van machthebbers uit die tijd. Op zijn ezel kwam Jezus nauwelijks boven de mensen uit, terwijl de machthebbers op hun paarden letterlijk boven hen uittorenden. Opnieuw leert de ezel ons dienstbaarheid: de last van Jezus op zijn rug was niet te zwaar. Maar tegelijk is hij ook nederig en geduldig, eigenschappen waar wij zeker van kunnen leren. En tot slot: ezels zijn niet graag alleen. De ezel in onze buurt maakt me dat meermaals per dag duidelijk. Ook wij hebben nood aan sociaal contact.

De ezel laat luidkeels van zich horen. Durven wij onze stem te laten horen? Misschien mogen we allemaal toch wat meer ezel zijn.