Palmzondag – Passie van de Heer

Uit het evangelie volgens Matteüs 21, 1-11

Blijde intocht

Toen Jezus en zijn leerlingen Jeruzalem naderden en bij Betfage op de Olijfberg kwamen, stuurde Jezus twee leerlingen eropuit met de opdracht: ‘Ga naar het dorp dat daar ligt. Zodra je het binnenkomt, zul je een ezelin vinden die daar vastgebonden staat met haar veulen. Maak de dieren los en breng ze bij Me. En als iemand jullie iets vraagt, antwoord dan: “De Heer heeft ze nodig.” Dan zul je ze meteen meekrijgen.’ 
Dit is gebeurd omdat in vervulling moest gaan wat door de profeet gezegd is: ‘Zeg tegen vrouwe Sion: “Kijk, je koning is in aantocht, Hij is zachtmoedig en rijdt op een ezelin en op een veulen, het jong van een lastdier.”’
De leerlingen gingen op weg en deden wat Jezus hun had opgedragen. Ze brachten de ezelin en het veulen mee, legden er mantels overheen en Jezus ging erop zitten. 
Vanuit de menigte spreidden velen hun mantels op de weg uit, anderen braken takken van de bomen en spreidden die uit op de weg. 
De talloze mensen die voor Hem uit liepen en achter Hem aan kwamen, riepen luidkeels: ‘Hosanna voor de Zoon van David! Gezegend Hij die komt in de naam van de Heer. Hosanna in de hoogste hemel!’
Toen Hij Jeruzalem binnenging, raakte de hele stad in rep en roer. ‘Wie is die man?’ wilde men weten. 
Uit de menigte werd geantwoord: ‘Dat is Jezus, de profeet uit Nazaret in Galilea.’


Uit de profeet Jesaja 50, 4-7

In het zogenaamde ‘derde lied van de knecht van God’ drukt Jesaja er zijn vertrouwen in God uit. Hij plaatst er de standvastigheid van de dienaar in het volle licht. Hij steunt hiertoe op God, wiens ijverige leerling hij is. Deze lezing krijgt haar volle betekenis wanneer men het lijdensverhaal van Christus tot zich neemt.

God, de Heer, schoolde mijn tong als die van een leerling, zodat ik de moedeloze kan opbeuren. Elke ochtend wekt Hij mijn oor, rust mij toe om als leerling te luisteren. God, de Heer, heeft mijn oren geopend en ik heb geen verzet geboden, ik ben niet teruggedeinsd. Ik heb mijn rug blootgesteld aan mijn folteraars, wie mij de baard uittrokken, bood ik mijn wangen aan. Ik heb mijn gezicht niet verborgen toen ze mij beschimpten en bespuwden. God, de Heer, zal mij helpen, daarom word ik niet gekwetst en is mijn gezicht zo onbewogen als een rots, want ik weet dat ik niet beschaamd zal staan.

Gezongen antwoordpsalm 22

(tekst onder geluidsfragment)

Refr.: God, mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten?

Ze lachen met mij, allen die mij zien,
ze grijnzen en ze schudden met hun hoofd.
‘Hij steunt toch op de Heer?
Laat die hem redden en hem bevrijden,
als Hij hem bemint’.

Een meute honden jaagt mij op,
een bende booswichten houdt mij omsingeld.
Mijn handen en mijn voeten hebben zij doorboord,
mijn beenderen kan ik wel tellen.

Nu delen zij mijn kleren onderling
en dobbelen om mijn gewaad.
Ach, Heer, hou U niet ver van mij,
mijn steun, kom haastig om mij bij te staan.

Uw Naam zal ik verheerlijken onder mijn broeders,
uw lof verkondigen voor heel het volk.
Gij, dienaars van de Heer, verheerlijk Hem,
heel het geslacht van Jakob, breng Hem hulde.

Uit de brief van Paulus aan de Filippenzen 2, 6-11

Deze oudchristelijke hymne verwoordt goed de dubbele beweging van Christus’ Paastocht. Aan zijn vernedering op het kruis, zo gewild door de Dienaar van God, beantwoordt zijn verheffing in heerlijkheid.
Deze geloofsbelijdenis in de goddelijkheid van de Heer moet ons voor ogen blijven gedurende heel de lezing van het lijdensverhaal.

Broeders en zusters,
Hij, die de gestalte van God had, maakte er geen aanspraak op aan God gelijk te zijn, maar deed afstand van zijn positie en nam de gestalte aan van een dienaar. Hij werd gelijk aan de mensen, en als mens verschenen heeft Hij zich vernederd en werd gehoorzaam tot in de dood – de dood aan het kruis. Daarom heeft God Hem hoog verheven en Hem de naam geschonken die elke naam te boven gaat, opdat in de naam van Jezus elke knie zich zal buigen, in de hemel, op de aarde en onder de aarde, en elke tong zal belijden: ‘Jezus Christus is Heer,’ tot eer van God, de Vader.

Vers voor het evangelie (Fil 2, 8-9)

Christus werd gehoorzaam tot in de dood,
de dood aan het kruis.
Daarom heeft God Hem hoog verheven
en Hem de naam geschonken
die elke naam te boven gaat.

Uit het evangelie volgens Matteüs 26, 14 – 27, 66

Verlicht door het geloof van de Kerk onthullen de ontstellende en tragische gebeurtenissen van Christus’ lijden en dood hun volle betekenis aan de gelovigen. Wat er gebeurde is de vervulling van de Schriften. Jezus gedraagt zich als iemand met een soeverein gezag. Hij is werkelijk de Heer.

In die dagen ging een van de twaalf, namelijk Judas Iskariot, naar de hogepriesters en zei: ‘Wat krijg ik van u als ik Hem aan u uitlever?’
Ze betaalden hem dertig zilverstukken. 
Vanaf dat moment zocht hij een gunstige gelegenheid om Hem uit te leveren.

Op de eerste dag van het feest van het Ongedesemde brood kwamen de leerlingen naar Jezus toe en vroegen: ‘Waar wilt U dat wij voorbereidingen treffen zodat U het pesachmaal kunt eten?’ 
Hij gaf hun de opdracht om naar een zeker persoon in de stad te gaan en hem te zeggen: ‘De meester laat u weten: “Mijn tijd is nabij; Ik wil met mijn leerlingen bij u het pesachmaal gebruiken.”’ 
De leerlingen deden wat Jezus hun had opgedragen en bereidden het pesachmaal.

Toen de avond was gevallen, lag Hij samen met de twaalf aan voor de maaltijd. 
Onder het eten zei Hij tegen hen: ‘Ik verzeker jullie: een van jullie zal Mij uitleveren.’ 
Dit bedroefde hen zeer, en de een na de ander vroegen ze Hem: ‘Ik toch niet, Heer?’ 
Hij antwoordde: ‘Hij die tegelijk met Mij iets uit de schaal nam, die zal Mij uitleveren. De Mensenzoon zal heengaan zoals over Hem geschreven staat, maar wee de mens door wie de Mensenzoon uitgeleverd wordt: het zou beter voor hem zijn als hij nooit geboren was.’ 
Toen zei ook Judas, die Hem zou uitleveren: ‘Ik ben het toch niet, rabbi?’
Jezus antwoordde: ‘Jij zegt het.’

Toen ze verder aten nam Jezus een brood, sprak het zegengebed uit, brak het brood en gaf de leerlingen ervan met de woorden: ‘Neem, eet, dit is mijn lichaam.’ 
En Hij nam een beker, sprak het dankgebed uit en gaf hun de beker met de woorden: ‘Drink allen hieruit, dit is mijn bloed, het bloed van het verbond, dat voor velen wordt vergoten tot vergeving van zonden. Ik zeg jullie: vanaf nu zal Ik niet meer van de vrucht van de wijnstok drinken, tot de dag dat Ik er met jullie opnieuw van zal drinken in het koninkrijk van mijn Vader.’ 
Nadat ze de lofzang hadden gezongen, vertrokken ze naar de Olijfberg.

Onderweg zei Jezus tegen hen: ‘Jullie zullen Mij deze nacht allemaal afvallen, want er staat geschreven: “Ik zal de herder doden, en de schapen van zijn kudde zullen uiteengedreven worden.” Maar nadat Ik uit de dood ben opgewekt, zal Ik jullie voorgaan naar Galilea.’ 
Petrus zei daarop tegen Hem: ‘Misschien zal iedereen U afvallen, ik nooit!’ 
Jezus antwoordde hem: ‘Ik verzeker je: deze nacht, nog voor de haan gekraaid heeft, zul jij Mij driemaal verloochenen.’ 
Petrus zei: ‘Al zou ik met U moeten sterven, verloochenen zal ik U nooit.’ Alle andere leerlingen vielen hem daarin bij.

Vervolgens ging Jezus met zijn leerlingen naar een plek die Getsemane genoemd werd.
Hij zei: ‘Blijven jullie hier zitten, Ik ga daar bidden.’ 
Hij nam Petrus en de twee zonen van Zebedeüs met zich mee.
Toen Hij bedroefd en angstig begon te worden, zei Hij tegen hen: ‘Ik ben diepbedroefd, tot stervens toe. Blijf hier met Mij waken.’ 
Hij liep nog een stukje verder, liet zich voorover vallen op de grond en bad: ‘Vader, als het mogelijk is, laat deze beker dan aan Mij voorbijgaan! Maar laat het niet gebeuren zoals Ik het wil, maar zoals U het wilt.’ 
Hij liep terug naar de leerlingen en zag dat ze lagen te slapen.
Hij zei tegen Petrus: ‘Konden jullie niet eens één uur met Mij waken? Blijf wakker en bid dat jullie niet in beproeving komen; de geest is wel gewillig, maar het lichaam is zwak.’ 
Voor de tweede maal liep Hij bij hen vandaan en bad: ‘Vader, als het niet mogelijk is dat deze beker aan Mij voorbijgaat zonder dat Ik eruit drink, laat het dan gebeuren zoals U het wilt.’ 
Toen Hij terugkwam, zag Hij dat ze weer sliepen, want ze waren door vermoeidheid overmand. 
Hij liet hen achter, liep opnieuw wat verder en bad voor de derde maal, met dezelfde woorden als daarvoor. 
Daarna voegde Hij zich weer bij de leerlingen en zei: ‘Liggen jullie daar nog steeds te slapen en te rusten Het ogenblik is nabij waarop de Mensenzoon wordt uitgeleverd aan zondaars. Sta op, laten we gaan; kijk, hij die Mij uitlevert, is al vlakbij.’

Nog voor Hij uitgesproken was, kwam Judas eraan, een van de twaalf, in gezelschap van een grote, met zwaarden en knuppels bewapende bende, die door de hogepriesters en de oudsten van het volk was gestuurd. 
Judas, die Hem zou uitleveren, had met hen een teken afgesproken. ‘Degene die ik kus,’ had hij gezegd, ‘die is het, die moet je gevangennemen.’ 
Hij liep recht op Jezus af, zei: ‘Gegroet, rabbi!’ en kuste Hem. 
Jezus zei tegen hem: ‘Vriend, ben je daarvoor gekomen?’
Daarop kwamen de mannen naderbij, grepen Jezus vast en namen Hem gevangen. 
Nu greep een van Jezus’ metgezellen naar zijn zwaard. Hij trok het, haalde uit en sloeg de dienaar van de hogepriester een oor af. 
Daarop zei Jezus tegen hem: ‘Steek je zwaard terug op zijn plaats. Want wie naar het zwaard grijpt, zal door het zwaard omkomen. Je weet toch dat Ik mijn Vader maar te hulp hoef te roepen of Hij stelt Mij onmiddellijk meer dan twaalf legioenen engelen ter beschikking. Maar hoe zouden dan de Schriften in vervulling gaan, waar staat dat het zo moet gebeuren?’ 
Toen zei Jezus tegen de mannen: ‘U bent er met zwaarden en knuppels op uit getrokken om Mij te arresteren, alsof Ik een misdadiger ben! Dagelijks was Ik in de tempel om onderricht te geven, en toen hebt u Me niet gevangengenomen; maar dit alles gebeurt omdat de geschriften van de profeten in vervulling moeten gaan.’
Daarop lieten alle leerlingen Hem in de steek en vluchtten weg.

De mannen die Jezus gevangengenomen hadden, leidden Hem voor aan Kajafas, de hogepriester bij wie de schriftgeleerden en de oudsten bijeengekomen waren. 
Petrus volgde Hem op een afstand tot op de binnenplaats van het huis van de hogepriester; daar ging hij tussen de knechten zitten om te zien hoe het zou aflopen. 
De hogepriesters en het hele Sanhedrin probeerden Jezus met behulp van een valse getuigenverklaring ter dood te veroordelen, maar dat lukte hun niet; hoewel zich vele valse getuigen meldden. Ten slotte meldden er zich twee die zeiden: ‘Die man heeft gezegd: “Ik kan de tempel van God afbreken en in drie dagen weer opbouwen.”’ 
De hogepriester stond op en vroeg Hem: ‘Geeft U geen antwoord op wat deze getuigen tegen U inbrengen?’ 
Maar Jezus bleef zwijgen. De hogepriester zei: ‘Ik bezweer U bij de levende God: zeg ons of U de messias bent, de Zoon van God.’ 
Jezus antwoordde: ‘U zegt het. Maar Ik zeg tegen u allen hier: vanaf nu zult u de Mensenzoon zien zitten aan de rechterhand van de Machtige en Hem zien komen op de wolken van de hemel.’ 
Hierop scheurde de hogepriester zijn kleren en hij riep uit: ‘Hij heeft God gelasterd! Waarvoor hebben we nog getuigen nodig? U hebt nu zelf zijn godslastering gehoord. Wat denkt u?’
Ze antwoordden: ‘Hij is schuldig en verdient de doodstraf!’ 67
Daarop spuwden ze Hem in het gezicht en sloegen Hem.
Anderen stompten Hem en zeiden: ‘Profeteer dan maar eens voor ons, messias, wie is het die Je geslagen heeft?’

Petrus zat buiten, op de binnenplaats. Er kwam een dienstmeisje naar hem toe, dat zei: ‘Jij hoorde ook bij die Jezus uit Galilea!’ 
Maar hij ontkende dat met klem, zodat allen het konden horen: ‘Ik weet niet waar je het over hebt.’ 
Toen hij wegliep naar het poortgebouw, zag een ander meisje hem. Ze zei tegen de omstanders: ‘Die man hoorde bij Jezus van Nazaret!’ 
En opnieuw ontkende hij en zwoer: ‘Echt, ik ken de man niet!’ 
Even later kwamen de omstanders naar Petrus toe, ze zeiden: ‘Jij bent wel degelijk een van hen, trouwens, je accent verraadt je.’ 
Daarop begon hij te vloeken en te zweren: ‘Ik ken die man niet!’
En meteen kraaide er een haan. 
Toen herinnerde Petrus zich wat Jezus gezegd had: ‘Nog voor de haan gekraaid heeft, zul jij Mij driemaal verloochenen.’
Hij ging naar buiten en huilde bitter.

De volgende ochtend vroeg namen alle hogepriesters met de oudsten van het volk het besluit Jezus ter dood te brengen. Nadat ze Hem geboeid hadden, leidden ze Hem weg en leverden Hem over aan Pilatus, de gouverneur. 
Toen Judas, die Hem had uitgeleverd, zag dat Jezus ter dood veroordeeld was, kreeg hij berouw. Hij bracht de dertig zilverstukken naar de hogepriesters en oudsten terug en zei: ‘Ik heb een zonde begaan door een onschuldige uit te leveren.’
Maar zij zeiden: ‘Wat gaat ons dat aan? Zie dat zelf maar op te lossen!’ 
Toen smeet hij de zilverstukken de tempel in, vluchtte weg en verhing zich. 

De hogepriesters verzamelden de zilverstukken en zeiden tegen elkaar: ‘We mogen ze niet bij de tempelschat voegen, aangezien het bloedgeld is.’ 
Ze besloten er de akker van de pottenbakker mee te kopen, die dan als begraafplaats voor vreemdelingen kon dienen. Daarom heet die akker tot op de dag van vandaag de Bloedakker. Zo ging in vervulling wat gezegd is door de profeet Jeremia: ‘En ze verzamelden de dertig zilverstukken, het bedrag waarop Hij geschat was en dat ze hadden bepaald met de kinderen van Israël, en ze betaalden er de akker van de pottenbakker mee, zoals de Heer mij had opgedragen.’

Toen Jezus voor de gouverneur stond, stelde deze Hem de vraag: ‘Bent U de koning van de Joden?’
Jezus zei: ‘U zegt het.’ 
Maar op de beschuldigingen die de hogepriesters en oudsten tegen Hem inbrachten, antwoordde Hij niet één keer. 
Daarop zei Pilatus tegen Hem: ‘Hoort U niet wat deze getuigen allemaal tegen U inbrengen?’ 
Hij gaf op geen enkele beschuldiging enig weerwoord, wat de gouverneur zeer verwonderde.

Nu had de gouverneur de gewoonte om op het pesachfeest één gevangene vrij te laten, en die door het volk te laten kiezen. Er zat toen een beruchte gevangene vast, die Jezus Barabbas genoemd werd. 
En dus vroeg Pilatus hun, toen ze daar waren samengestroomd: ‘Wie wilt u dat ik vrijlaat, Jezus Barabbas of Jezus die de messias wordt genoemd?’ Hij wist namelijk dat ze Hem uit afgunst hadden uitgeleverd. 
Terwijl hij op de rechterstoel zat, werd hem een boodschap van zijn vrouw gebracht: ‘Laat je niet in met die rechtvaardige! Om Hem heb ik namelijk vannacht in een droom veel moeten lijden.’ 
Ondertussen haalden de hogepriesters en de oudsten het volk over: ze moesten om Barabbas vragen, en Jezus laten doden. 
Weer nam de gouverneur het woord en hij vroeg opnieuw: ‘Wie van de twee wilt u dat ik vrijlaat?‘
Barabbas!’ riepen ze. 
Pilatus vroeg hun: ‘Wat moet ik dan doen met Jezus die de messias wordt genoemd?’
Allen antwoordden: ‘Aan het kruis met Hem!’ 
Hij vroeg: ‘Wat heeft Hij dan misdaan?’
Maar ze schreeuwden alleen maar harder: ‘Aan het kruis met Hem!’ 
Toen Pilatus inzag dat hij niets bereikte, maar dat er zelfs een opstand dreigde uit te breken, liet hij water brengen, waste ten overstaan van de menigte zijn handen en zei: ‘Ik ben onschuldig aan de dood van deze man. Zie het zelf maar op te lossen.’ 
En heel het volk antwoordde: ‘Laat zijn bloed ons maar worden aangerekend, en onze kinderen!’ 
Daarop liet Pilatus Barabbas vrij, maar Jezus leverde hij uit om gekruisigd te worden, nadat hij Hem eerst nog had laten geselen.

De soldaten van de gouverneur namen Jezus mee naar het pretorium en verzamelden de hele cohort om Hem heen. Ze kleedden Hem uit en deden Hem een scharlakenrode mantel om, vlochten een kroon van doorntakken en zetten die op zijn hoofd. Ze gaven Hem een rietstok in zijn rechterhand en vielen voor Hem op de knieën.
Spottend zeiden ze: ‘Gegroet, koning van de Joden,’ en ze spuwden op Hem, pakten Hem de rietstok weer af en sloegen Hem op het hoofd. 
Nadat ze Hem zo hadden bespot, trokken ze Hem de mantel uit, deden Hem zijn kleren weer aan en leidden Hem weg om Hem te kruisigen.

Bij het verlaten van het pretorium troffen ze een man uit Cyrene die Simon heette, en hem dwongen ze het kruis te dragen. 
Zo kwamen ze bij de plek die Golgota genoemd werd, wat ‘schedelplaats’ betekent. 
Ze gaven Jezus met gal vermengde wijn, maar toen Hij die geproefd had, weigerde Hij ervan te drinken. 

Nadat ze Hem gekruisigd hadden, verdeelden ze zijn kleren onder elkaar door erom te dobbelen, en ze bleven daar zitten om Hem te bewaken. Boven zijn hoofd bevestigden ze de aanklacht, die luidde: ‘Dit is Jezus, de koning van de Joden’. 
Daarna werden er naast Hem twee misdadigers gekruisigd, de een rechts van Hem, de ander links. 

De voorbijgangers keken hoofdschuddend toe en dreven de spot met Hem: ‘Jij was toch de man die de tempel kon afbreken en in drie dagen weer opbouwen? Als Je de Zoon van God bent, red jezelf dan en kom van dat kruis af!’ 
Ook de hogepriesters, de schriftgeleerden en de oudsten maakten zulke spottende opmerkingen: ‘Anderen heeft Hij gered, maar zichzelf redden kan Hij niet. Hij is toch koning van Israël? Laat Hij dan nu van het kruis afkomen, dan zullen we in Hem geloven. Hij heeft zijn vertrouwen in God gesteld, laat die Hem nu dan redden, als Hij Hem tenminste goedgezind is. Hij heeft immers gezegd: “Ik ben de Zoon van God.”’ 
Precies zo beschimpten Hem de misdadigers die samen met Hem gekruisigd waren.

Rond het middaguur viel er duisternis over het hele land, die drie uur aanhield. 
Aan het einde daarvan, in het negende uur, riep Jezus met luide stem: ‘Eli, Eli, lema sabachtani?’ Dat betekent: ‘Mijn God, mijn God, waarom hebt U Mij verlaten?’ 
Toen de omstanders dat hoorden, zeiden enkelen van hen: ‘Hij roept om Elia!’ 
Meteen kwam er uit hun midden iemand toegesneld die een spons pakte en in water met azijn doopte. Hij stak de spons op een stok en probeerde Hem te laten drinken. 
De anderen zeiden: ‘Laten we nu maar eens zien of Elia Hem komt redden.’ 
Jezus riep opnieuw, luidkeels, en gaf de geest.

Op dat moment scheurde in de tempel het voorhangsel van boven tot onder in tweeën, en de aarde beefde en de rotsen spleten. De graven werden geopend en de lichamen van veel gestorven heiligen werden tot leven gewekt; na Jezus’ opstanding kwamen ze uit de graven, gingen de heilige stad binnen en verschenen aan een groot aantal mensen.

Toen de centurio en degenen die met hem Jezus bewaakten de aardbeving voelden en merkten wat er gebeurde, werden ze door een hevige angst overvallen en zeiden: ‘Hij was werkelijk Gods Zoon.’

Vele vrouwen, die Jezus vanuit Galilea gevolgd waren om Hem te dienen, stonden van een afstand toe te kijken. 
Onder hen bevonden zich Maria van Magdala, Maria, de moeder van Jakobus en Josef, en de moeder van de zonen van Zebedeüs.

Toen de avond gevallen was, arriveerde er een rijke man die uit Arimatea afkomstig was. Hij heette Josef en was ook een leerling van Jezus geworden. Hij meldde zich bij Pilatus en vroeg hem om het lichaam van Jezus. Hierop gaf Pilatus bevel het aan hem af te staan. 
Josef nam het lichaam mee, wikkelde het in zuiver linnen en legde het in het nieuwe rotsgraf dat hij voor zichzelf had laten uithouwen. Daarna rolde hij een grote steen voor de ingang van het graf en vertrok. 
Maria van Magdala en de andere Maria gingen tegenover het graf zitten en bleven daar achter.

De volgende dag, dus na de voorbereidingsdag, gingen de hogepriesters en de farizeeën samen naar Pilatus. 
Ze zeiden tegen hem: ‘Heer, het schoot ons te binnen dat die bedrieger, toen Hij nog leefde, gezegd heeft: “Na drie dagen zal Ik uit de dood worden opgewekt.” Geeft u alstublieft bevel om het graf tot de derde dag te bewaken, anders komen zijn leerlingen Hem heimelijk weghalen en zullen ze tegen het volk zeggen: “Hij is opgewekt uit de dood,” en die laatste leugen zal nog erger zijn dan de eerste.’ 
Pilatus antwoordde: ‘U kunt bewaking krijgen. Ga nu en regel het zo goed als u kunt.’ 66Ze gingen naar het graf en beveiligden het door het te verzegelen en er bewakers voor te zetten.

Van Woord naar leven

Vandaag, op Palmzondag, lazen we het hele passieverhaal van Jezus. We hoorden hoe Hij waardig zijn geest gaf als Koning. Uit liefde voor ieder van ons is Hij deze weg gegaan. Al wat wij in ons hebben van kwaad nam Hij daar op het kruis in zich op, om door deze totale zelfgave ons de volle redding te schenken met Pasen.

Maar vóór dit gebeuren zich voltrok, leidde Hem een kleine ezel naar Jeruzalem, de stad waar het offer zich zal voltrekken. Men rolde mooie stoffen voor Hem uit, men juichte Hem toe met zang en groene takken. Het moet Hem zeker hebben ontroerd.

Maar… Hij weende ook. Hij wist immers hoe weinig mensen er Hem écht zouden volgen op zijn liefdesweg. Waar waren al deze mensen toen Hij daar hing op het kruis?

En wij…
Zijn wij bereid Hem te volgen, met Hem mee te gaan, tot onder het kruis, om verenigd met Hem te kiezen en te handelen, en dit met alle mogelijke consequenties die deze weg met zich kan meebrengen?

Laat wij bidden …

Goede Heer,
schenk ons die heilige moed
die ons de kracht geeft
U te volgen tot onder het kruis,
om vanuit de kruisgenade
de weg van Gods liefde te gaan.
Ga deze weg met ons Heer,
in ons, door ons.
Kom Heer Jezus, kom.
Amen.

Zegen over deze Passiezondag,
kris

 

 

Reageren of uitwisselen betreffende de overweging kan via de blog Van Woord naar leven: Palmzondag (van-woord-naar-leven.blogspot.com)

De Bijbelteksten zijn ontleend aan de NBV21, © Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap.
De korte inleidingen op de lezingen zijn ontleend aan het week- en zondagmissaal, door de benedictijnen van de Sint-Andriesabdij en de norbertijnen van de abdijen Averbode, Postel en Tongerlo, o.l.v. Jos Van Der Veken, uitgegeven bij Brepols-Licap, © Brepols 2007.