Psalm 6: Een gebed vanuit nood

De gemeenschap in Taizé stelt maandelijks een Bijbeltekst voor om het zoeken naar God ook in het dagelijks leven door stilte en gebed te ondersteunen. Hieronder de tekst voor deze maand augustus. Men heeft gekozen voor psalm 6.

Een gebed vanuit de nood
2 Heer, straf mij niet in uw woede,
tuchtig mij niet in uw toorn.
3 Heb erbarmen, Heer, want ik kwijn weg.
Genees mij, Heer, ik ben doodsbang,
4 ik vrees voor mijn leven.
Hoe lang, Heer, moet ik nog wachten?
5 Keer terug, Heer, spaar toch mijn leven,
toon mij uw trouw en red mij.
6 Want doden noemen uw naam niet meer,
wie in het dodenrijk kan U nog loven?

7 Moe ben ik van zuchten,
elke nacht is mijn kussen nat,
mijn bed doorweekt van tranen.
8 Mijn ogen zijn gezwollen van verdriet,
dof door alles wat mij benauwt.
9 Weg van mij, kwaadwilligen!
De Heer hoort hoe luid ik ween,
10 de Heer hoort mijn roep om erbarmen,
de Heer neemt mijn smeekbede aan.
11 Beschaamd en doodsbang keren mijn vijanden om,
in een oogwenk met schande bedekt.

Psalm 6 verwoordt het gebed van iemand die zwaar wordt beproefd. We weten niet precies wat de oorzaak van zijn ellende is, waardoor dit gebed in verschillende situaties van ons leven relevant kan zijn. Degene die beproefd wordt gaat door verschillende fases: van zich op zichzelf terugtrekken en eenzame ontreddering, via een roep om hulp, naar een direct aanspreken van God onder tranen, totdat uiteindelijk de overwinning wordt bezongen, dankzij een hervonden vertrouwen in de verbondenheid met God.

Alles begint met een grote crisis die onze krachten te boven gaat. De menselijke geest zoekt naar een uitleg, een rechtvaardiging. Waarom deze ellende? Waarom overkomt mij dit? Te midden van het lijden en de wanhoop, te midden van het onbegrijpelijke dat hem overkomt, komt de gedachte op: Zou dit de wil van God zijn? Een straf? Heb ik gezondigd of God beledigd? Zou het mijn eigen schuld zijn? De psalmist spreekt zijn twijfel hardop uit (v. 2). Door die onder woorden te brengen, blijkt dat deze hypothese onaanvaardbaar is, tegenstrijdig met zijn herinnering aan Gods erbarmen.

Dan wordt het gebed een dringende roep om hulp (v. 3). De psalmist denkt aan de lange weg die hij al heeft afgelegd in zijn relatie met God en zoekt daarin een uitweg in deze noodsituatie.

Omdat zijn lijden en wanhoop groter zijn dan hij ooit gekend heeft, kan de psalmist zijn pijn enkel nog in een smeekgebed en onder tranen verwoorden (v. 7-8). Het gaat hier om een verwonding, een wanhoop, een kwetsbaarheid die niet in woorden uit te drukken is en die de kern van zijn wezen raakt. Enkel God, die alle woorden en namen te boven gaat, is in staat zo’n gebed te verhoren.

Terwijl de psalmist zijn ellende en wanhoop tot uitdrukking brengt, opent zich langzamerhand een ruimte en verfijnen zijn vragen zich. Hij denkt aan God, aan wie Hij voor hem is, en zijn gedachten ontwikkelen zich tot een dialoog met Hem. Iemand die gebukt gaat onder ellende en ongeluk, is ook altijd iemand met een geschiedenis, met een herinnering aan zijn relatie met God. Twee keer spreekt hij God direct aan. De mens in hem die lijdt, ondervraagt de mens in hem die gelooft. De mens in hem die gelooft kan de waarheid over God uitspreken en de verkeerde veronderstellingen ontrafelen die suggereren dat het God is die hem kwelt. Zo kan opnieuw vertrouwen ontstaan, dat uitmondt in hoop, zekerheid en uiteindelijk stabiliteit.

Er komen twee argumenten naar voren als motivatie voor deze terugkeer tot God en tot het vertrouwen in zijn ingrijpen:

1. God is één en Hij is goed en trouw (v.5). Elke andere situatie of interpretatie komt niet overeen met Zijn identiteit, noch met Zijn diepste wil.

2. Alleen levende mensen kunnen Hem loven (v. 6). Alleen een goed, mooi, waardig en vruchtbaar leven kan de lofzang en de openbaring van Gods naam voeden.

Deze twee geloofswaarheden maken duidelijk dat de beproeving die de psalmist overkomt, wordt veroorzaakt door vijanden die « kwaad willen » en willen benauwen en vernietigen (v. 8-9). Als zij eenmaal ontmaskerd zijn, is het duidelijk dat God sterker is. Ook al bedreigen zijn tegenstanders de psalmist enorm, toch is hij er zeker van dat God hem spoedig zal redden als hij zijn toevlucht tot Hem neemt.

Het einde van de psalm beschrijft de omkering van de situatie met militaire beeldspraak: De verwarring, angst en schaamte veranderen van kamp: nu zijn het de vijanden die dit ondervinden. Ze keren zich om en trekken zich terug, ze verliezen terrein (v. 11).

Bron: Gemeenschap Taizé