vrijdag in week 20 door het jaar

Uit het boek Ruth 1, 1 + 3-6 + 14b-16 + 22

Ruth, een vreemde uit het land van Moab, was gehuwd met een Israëliet die kinderloos sterft. Zij was overgegaan naar het geloof van de Israëlieten en zo keert ze als weduwe ook terug naar het land van haar man, waar ze geloof en leven van het volk deelt.

In de tijd dat de rechters het volk leidden, brak er een hongersnood uit in het land. Een man trok daarom met zijn vrouw en zijn twee zonen weg uit Betlehem in Juda, om een tijdlang in de vlakte van Moab te gaan wonen. Na enige tijd stierf Elimelech, de man van Noömi, en zij bleef achter met haar twee zonen. Zij trouwden allebei met een Moabitische vrouw. De naam van de ene was Orpa, die van de andere was Ruth. Nadat ze daar ongeveer tien jaar gewoond hadden, stierven ook Machlon en Kiljon, en de vrouw bleef alleen achter, zonder haar twee zonen en zonder haar man.
Toen Noömi hoorde, daar in Moab, dat de Heer zich het lot van zijn volk had aangetrokken en dat het weer te eten had, maakte ze zich samen met haar twee schoondochters gereed om Moab te verlaten en terug te keren. Orpa kuste haar schoonmoeder vaarwel, maar Ruth week niet van haar zijde. ‘Kijk, je schoonzuster gaat terug naar haar volk en haar god,’ zei Noömi, ‘ga haar toch achterna!’ Maar Ruth antwoordde: ‘Vraag me toch niet langer u te verlaten en terug te gaan, weg van u. Waar u gaat, zal ik gaan, waar u slaapt, zal ik slapen; uw volk is mijn volk en uw God is mijn God.
Zo kwamen ze samen terug uit Moab, Noömi en haar schoondochter Ruth, de Moabitische. Ze kwamen in Betlehem aan bij het begin van de gersteoogst.

Psalm 146, 5-10

Refr.: Gelukkig wie zijn hoop vestigt op de Heer, zijn God.

Gelukkig wie de God van Jakob tot hulp heeft,
wie zijn hoop vestigt op de Heer, zijn God,
die hemel en aarde heeft gemaakt,
de zee en alles wat daar leeft,
Hij die trouw is tot in eeuwigheid,
recht doet aan de verdrukten,
brood geeft aan de hongerigen.

De Heer bevrijdt de gevangenen,
de Heer opent de ogen van blinden,
de Heer richt de gebogenen op,
de Heer heeft de rechtvaardigen lief,

De Heer beschermt de vreemdelingen,
wezen en weduwen steunt Hij,
maar wie kwaad doen, richt Hij te gronde.
De Heer is koning tot in eeuwigheid,
je God, Sion, van geslacht op geslacht.

Uit het evangelie volgens Matteüs 22, 34-40

Tegenover de kleinzielige verplichtingen van de Joodse voorschriften stelt Jezus de liefde tot God en tot de evenmens. Dat is voor Hem de Wet. De twee geboden van het Oude Testament zijn er voor Hem slechts één. Voor de christen is de liefde tot alle mensen niet te scheiden van de liefde tot God, die de bron is van alle liefde.

Nadat de Farizeeën hadden vernomen dat Jezus de Sadduceeën tot zwijgen had gebracht, kwamen ze bij elkaar. Om Hem op de proef te stellen vroeg een van hen, een wetgeleerde: ‘Meester, wat is het grootste gebod in de Wet?’
Hij antwoordde: ‘Heb de Heer, uw God, lief met heel uw hart en met heel uw ziel en met heel uw verstand. Dat is het grootste en eerste gebod. Het tweede is daaraan gelijk: heb uw naaste lief als uzelf. Deze twee geboden zijn de grondslag van alles wat er in de Wet en de Profeten staat.’

Van Woord naar leven

Jezus antwoordde: ‘Heb de Heer, uw God, lief met heel uw hart en met heel uw ziel en met heel uw verstand. Dat is het grootste en eerste gebod. Het tweede is daaraan gelijk: heb uw naaste lief als uzelf. Deze twee geboden zijn de grondslag van alles wat er in de Wet en de Profeten staat.’

Wanneer men de Bijbel in enkele bewoordingen zou moeten samenvatten, zou men dit antwoord van Jezus – hierboven geciteerd – kunnen aanhalen.
Terecht zegt Jezus dan ook: ‘Deze twee geboden zijn de grondslag van alles wat er in de Wet en de Profeten staat.’

Doch mogen we niet vergeten welke weg Jezus hiervoor zelf gegaan is: de weg van het kruis, voor Hem heel letterlijk.
Wanneer Jezus spreekt over ‘liefhebben’, bedoelt Hij dat niet goedkoop. Hij heeft het over een liefhebben tot het uiterste, met een trouw om U tegen te zeggen, een beminnen zonder grenzen, een zich geven aan de ander, zonder voorkeur.
Een weg van totale geweldloosheid, de andere wang aanbiedend terwijl men op de ene slaat, biddend voor zij die je mishandelen, hen vergevend.
In het lijden heeft hij de nee-woorden van de wereld op zich genomen, de zonde in liefde gedragen; als Zoon van God.
In het kruis toonde, en toont, Hij ook zijn diepste solidariteit met al wat broos, gebroken en arm is in de wereld. In hen zien wij zijn gelaat, mogen we Hem ontmoeten en liefhebben.

Hij is ons de weg van het kruis voorgegaan om ons te tonen wat de inhoud is van God beminnen, je naaste en jezelf.
Geen goedkope weg, maar in de diepte de meest schone en edele  levensweg die een mens zich kan indenken.

De kruis-weg van Jezus zou het hart moeten zijn van ons beminnen. Niet enkel als voorbeeld, maar ook en vooràl als bron van diepe genade.

Laten wij, wanneer wij bidden voor een kruisbeeld, vragen om Gods genade: dat wij vanuit de inwoning van Jezus zijn liefde mogen belichamen in al ons doen en laten.

Dat dit vooral geen theorie moge zijn, maar een blijde werkelijkheid opdat het Pasen van de Heer meer en meer zichtbaar mag zijn in ons persoonlijk leven, in de gemeenschap van de Kerk, in de hele wereld.

kris

Reageren of uitwisselen betreffende de overweging kan via de blog Van Woord naar leven.

Laten wij bidden

Heer Jezus, goede Broer,
moge het kruis een teken zijn, en een weg, vervuld van diepe genade waarin de liefde van de Vader zich door ons allen moge openbaren.
In uw naam. Amen.

 

De Bijbelteksten zijn ontleend aan de NBV21, © Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap.
De korte inleidingen op de lezingen zijn ontleend aan het week- en zondagmissaal, door de benedictijnen van de Sint-Andriesabdij en de norbertijnen van de abdijen Averbode, Postel en Tongerlo, o.l.v. Jos Van Der Veken, uitgegeven bij Brepols-Licap, © Brepols 2007.