vrijdag in week 3 door het jaar

Uit de brief aan de Hebreeën 10, 32-39

Christen-zijn is nooit gemakkelijk geweest en dit zal het ook nooit worden. Reeds ten tijde van deze brief was dit zo. Sommigen wankelen wellicht, anderen geven het op. De brief is voor ons een vurige aansporing tot hoop, vertrouwen en gedreven geloof. Wij bezitten immers de belofte van de Heer, die meer waard is voor ons dan welk ander bezit ook.

Broeders en zusters,
herinner u de dagen van weleer, toen u, door het licht beschenen, in een moeizame worsteling met het lijden hebt standgehouden: enerzijds kreeg u publiekelijk smaad en verdrukking te verduren, anderzijds was u solidair met hen die hetzelfde moesten doormaken. U hebt meegeleefd met de gevangenen onder u, en toen u van uw bezittingen beroofd werd, hebt u dat in vreugde aanvaard, in de wetenschap dat u iets beters bezit, een blijvend bezit voor uzelf. Geef die onbeschroomdheid dus niet op, u zult er rijk voor worden beloond. Blijf juist volharden, want als u de wil van God doet, zult u ontvangen wat u beloofd is. 
Immers: ‘Nog een heel korte tijd, dan komt Hij die komen zal, Hij blijft niet lang meer weg, en dan zullen mijn rechtvaardigen leven door hun geloof,’ maar ook: ‘Wie terugdeinst ben Ik niet langer welgezind.’ Wij echter behoren niet tot degenen die terugdeinzen en ten onder gaan, maar tot hen die door hun geloof behouden blijven.

Psalm 37, 3 + 4 + 5 + 6 + 23 + 24 + 39 + 40

Refr.: De rechtvaardigen vinden redding bij de Heer.

Vertrouw op de Heer en doe het goede,
bewoon het land en leef er veilig.
Zoek je geluk bij de Heer,
Hij zal geven wat je hart verlangt.

Leg je leven in de handen van de Heer,
vertrouw op Hem, Hij zal dit voor je doen:
het recht zal dagen als het morgenlicht,
de gerechtigheid stralen als de middagzon.

Wie de Heer welgevallig is,
mag zijn weg gaan met vaste tred.
Al komt hij ten val, hij blijft niet liggen,
want de Heer richt hem op.

De rechtvaardigen vinden redding bij de Heer,
Hij is hun toevlucht in tijden van nood.
De Heer heeft hen altijd geholpen en bevrijd,
Hij bevrijdt hen ook nu van de zondaars,
Hij redt hen, want zij schuilen bij Hem.

Vers voor het evangelie (Mt 4, 4b)

Alleluia.
De mens leeft niet van brood alleen,
maar van ieder woord
dat klinkt uit de mond van God.
Alleluia.

Uit het evangelie volgens Marcus 4, 26-34

Het zaad kiemt terwijl de zaaier slaapt.

Jezus sprak: ‘Het is met het koninkrijk van God als met een mens die zaad uitstrooit op de aarde: hij slaapt en staat weer op, dag in dag uit, terwijl het zaad ontkiemt en opschiet, ook al weet hij niet hoe. De aarde brengt uit zichzelf vrucht voort, eerst de halm, dan de aar, en dan het rijpe graan in de aar. Maar zo gauw het graan het toelaat, slaat hij er de sikkel in, omdat het tijd is voor de oogst.’

En Hij zei: ‘Waarmee kunnen we het koninkrijk van God vergelijken en door welke gelijkenis kunnen we het voorstellen? Het is als een zaadje van de mosterdplant, het kleinste van alle zaden op aarde wanneer het gezaaid wordt. Maar als het na het zaaien opschiet, wordt het het grootste van alle planten en krijgt het grote takken, zodat de vogels van de hemel in zijn schaduw kunnen nestelen.’

Met zulke en andere gelijkenissen verkondigde Hij hun Gods boodschap, voor zover ze die konden begrijpen; Hij sprak uitsluitend in gelijkenissen tegen hen, maar wanneer Hij alleen was met zijn leerlingen, verklaarde Hij hun alles.

Van Woord naar leven

‘Het is met het koninkrijk van God als met een mens die zaad uitstrooit op de aarde: hij slaapt en staat weer op, dag in dag uit, terwijl het zaad ontkiemt en opschiet, ook al weet hij niet hoe’, zegt Jezus ons vandaag.

God is de zaaier. En dikwijls gebruikt Hij de mens om zijn zaad uit te zaaien. Anders gezegd: wij mogen zijn instrument zijn.
Het gevaar bestaat er echter in dat een mens prat gaat op wat hij doet, dat hij het zaad – inclusief de vruchten – zich gaat toe-eigenen. Al snel voelt die mens zich de grote weldoener die toch wel veel goeds doet in deze wereld… En ja… hij praat daar zo graag over…
Dat is jammer, omdat dat veel stuk maakt. De kans bestaat er namelijk in dat je je voeling met God verliest, en hoogmoedig wordt. Je eigent je toe wat God je gaf, en speelt als zodanig een beetje god.
Het liefhebben zelf verliest dan z’n schoonheid, omdat ze wordt uitgehold. Het hart, God, wordt eruit gehaald. Het liefhebben mag uiterlijk dan wel een mooie daad zijn, doch in de diepte is het van z’n schoonheid beroofd.
Het liefhebben verliest op die manier ook veel van zijn genade. Want doorheen het liefhebben wil God vaak genezend werkzaam zijn, wil Hij gemeenschap scheppen, verzoening tot stand brengen, mensen aanraken, enz… Het liefhebben heeft dan nog wel enige waarde, maar de échte vruchten zoals God ze geven wil kunnen er moeilijk komen. Jammer. Een gemiste kans, zowel voor degene die liefheeft, als voor degene die bemind wordt.

Anderzijds… misschien (persoonlijk ben ik daar wel zeker van) is God wel méér werkzaam door hen die liefhebben zogezegd los van Hem dan we vermoeden. Eigenlijk mogen we daar niet over oordelen.

Wat niet wil zeggen da het ook goed is de band van God met ons te erkennen, te benoemen, te beminnen en te koesteren. Ja, als een hoog Goed.

Laten wij bidden …

Vader,
in Christus bieden wij ons aan U aan als instrument van uw liefde. Geef dat wij ons dit gebeuren nooit zouden toe-eigenen, maar altijd U alle eer geven door al het goede dat wij van U ontvangen hebben weer onmiddellijk aan U terug te geven.
In Christus’ naam.
Amen.

Een mooie vrijdag,
kris

 

 

Reageren of uitwisselen betreffende de overweging kan via de blog Van Woord naar leven.

De Bijbelteksten zijn ontleend aan de NBV21, © Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap.
De korte inleidingen op de lezingen zijn ontleend aan het week- en zondagmissaal, door de benedictijnen van de Sint-Andriesabdij en de norbertijnen van de abdijen Averbode, Postel en Tongerlo, o.l.v. Jos Van Der Veken, uitgegeven bij Brepols-Licap, © Brepols 2007.