Wie zijn broeder niet bemint, bidt niet echt

In zijn catechese over het bidden tijdens de algemene audiëntie van woensdag 16 december 2020 sprak paus Franciscus over het gebed van voorspraak.

Geliefde broeders en zusters, goedendag!

Wie bidt, keert nooit de wereld de rug toe. Als het gebed de vreugde en het leed, de hoop en de angst van de mensheid niet opneemt, wordt het een ‘versiersel’, een oppervlakkige houding, toneel, een intimistische houding. Allemaal hebben we behoefte aan innerlijkheid. Om ons terug te trekken in ruimte en tijd gewijd aan onze relatie met God. Maar dit betekent niet: vluchten uit de werkelijkheid. In het gebed neemt God ons, zegent ons, breekt ons en deelt ons uit omwille van de honger van allen. Elke christen wordt geroepen, in de handen van God, gebroken en gedeeld brood te worden. Dat wil zeggen: in een concreet gebed dat niet vlucht.

Luisteren naar de stem van God

Daarom zoeken mannen n vrouwen van gebed de eenzaamheid en de stilte, niet om niet gestoord te worden, maar om beter de stem van God te horen. Soms verlaten ze de wereld voor de afzondering van een eigen binnenkamer, zoals Jezus aangeeft (cf. Mt 6,6). Echter, waar ze ook gaan, altijd blijft de deur van hun hart open: een opendeur voor hen die bidden zonder te weten dat ze bidden; voor hen die helemaal niet bidden, maar in zich een gesmoorde kreet dragen, een verborgen aanroeping; voor hen die zich vergist hebben en de weg bijster zijn … Gelijk wie mag aankloppen aan de deur van een biddend mens en bij hem of haar een meelevend hart vinden, dat bidt zonder iemand uit te sluiten.

Het gebed is ons hart en onze stem. Het wordt het hart en de stem van de velen die niet weten te bidden of helemaal niet bidden of niet willen bidden of verhinderd zijn te bidden.

Wij zijn het hart en het spreken van deze mensen dat opstijgt tot Jezus, dat opstijgt tot de Vader, als voorspraak. In de eenzaamheid van wie bidt – langdurige afzondering of afzondering van een halfuurtje – gebeurt de afscheiding van allen en van alles om alles en allen in God terug te vinden.

Wie bidt, bidt voor de hele wereld en draagt op de schouders leed en zonden.

We bidden voor allen en voor elkeen. We zijn als het ware een ‘antenne’ van God in de wereld. Wie bidt ziet het gelaat van Christus in elke arme die aan de deur aanklopt, in elke mens die de zin van de dingen verloren heeft.

Jezus is onze voorspreker

De Catechismus schrijft: Het voorspreken, het vragen ten gunste van een ander, (…) is het kenmerk van een hart dat afgestemd is op het medelijden van God (n. 2635). Dat is heel mooi. Wanneer we bidden zijn we in eenklank met de barmhartigheid van God. Barmhartigheid tegenover onze zonden. Hij is barmhartig met ons. Maar ook barmhartigheid voor allen die gevraagd hebben voor hen te bidden. Voor hen willen we bidden in eenklank met het hart van God. Dat is het ware gebed. In eenklank met de barmhartigheid van God, het barmhartige hart. In de tijd van de eerste kerk, maakt de christelijke voorspraak deel uit van de voorspraak van Christus: het is de uitdrukking van de gemeenschap van de heiligen (ibid.). Wat betekent het dat we deelnemen aan de voorspraak van Christus wanneer ik voor iemand voorspreek of voor iemand bid? Christus is immers voorspreker bij de Vader. Hij bidt voor ons. Hij bidt terwijl Hij aan de Vader de wonden in zijn handen toont. Jezus is immers fysiek, met zijn lichaam bij de Vader. Jezus is onze voorspreker.

Bidden is enigszins doen zoals Jezus: door Jezus voor de anderen voorspreken bij de Vader. En dat is heel mooi.

Een geest van liefde

Het gebed is bekommerd om de mens. Eenvoudigweg de mens. Wie zijn broeder niet bemint, bidt niet echt. Men moet zeggen: met een geest van haat kan men niet bidden. Met een geest van onverschilligheid kan men niet bidden. Gebed vraagt een geest van liefde.

Wie niet bemint, doet alsof hij bidt. Men denkt te bidden, maar bidt niet echt. Omdat de geest ontbreekt en dat is de liefde.

Wie de droefheid of de vreugde van de ander kent, gaat dieper dan wie ‘de grote systemen’ onderzoekt. Vandaar dat in elk gebed een ervaring van menselijkheid aanwezig is. Immers, mensen, ook al kunnen ze vergissingen begaan, worden nooit afgewezen of uitgesloten.

Wie bidt, bidt voor iedereen

Wanneer een gelovige, bewogen door de Heilige Geest, voor de zondaars bidt, maakt hij geen rangschikking en velt hij geen oordelen. Men bidt voor allen. Men bidt ook voor zichzelf. Men beseft immers dat men niet erg verschilt van de mensen voor wie men bidt. Men weet zich zondaar onder zondaars. Men bidt voor allen. De lering van de parabel over de farizeeër en de tollenaar blijft levend en actueel (cf. Lc 18,9-14): wij zijn niet beter dan de anderen. We zijn allen broeders in een gemeenschappelijkheid van broosheid, van lijden en in het zondaar zijn. Daarom kunnen we als volgt tot God bidden: Heer, geen sterveling is voor úw aanschijn gerechtvaardigd (cf. Ps 143,2). Een psalm zegt dit: Heer, geen sterveling is voor úw aanschijn gerechtvaardigd, niemand onder ons. Allen zijn we zondaars, schuldenaars met een uitstaande schuld. Niemand is in uw ogen zonder zonden. Heer heb medelijden met ons!

Vervuld van deze geest is het gebed vruchtbaar, want met nederigheid naderen we tot God om voor allen te bidden.

De farizeeër daarentegen bad met hoogmoed: Ik dank U, Heer, dat ik niet ben zoals die zondaars; ik ben goed, ik doe altijd … Dat is geen gebed. Dat is spiegelkijken, naar zichzelf in de spiegel kijken getooid met hoogmoed.

De wereld gaat vooruit dankzij deze ketting van biddende mensen die voorspreken. Meestal zijn ze onbekend … maar niet bij God! Er zijn talloze onbekende christenen, die in tijden van vervolging de woorden van de Heer wisten te herhalen: Vader, vergeef hun, want ze weten niet wat ze doen (Lc 23,34).

De goede herder blijft trouw, ook bij de vaststelling van de zonde bij het eigen volk. De goede herder blijft een vader ook wanneer de kinderen weggaan en hem achterlaten.

Hij volhardt in zijn dienst als herder ook ten aanzien van hen om wie hij de handen vuil maakt. Hij sluit zijn hart niet voor wie hem misschien heeft doen lijden.

Voorspraak

De Kerk heeft, in al haar leden, de zending het gebed van voorspraak te beoefenen. Voor de anderen spreekt zij voor. Dit is allereerst een plicht voor al wie verantwoordelijkheid draagt: ouders, opvoeders, gewijde bedienaren, oversten in een gemeenschap … Zoals Abraham en Mozes moeten ze soms bij God de mensen ‘verdedigen’ die hun zijn toevertrouwd. In werkelijkheid komt het erop aan hen met de ogen en het hart van God te bezien, met zijn onoverwinnelijk medelijden en tederheid.

Met tederheid voor anderen bidden.

Broeders en zusters, we zijn allen bladeren aan dezelfde boom: elk loskomen roept ons op tot het grote mededogen dat we moeten voeden in het gebed, de enen voor de anderen.

Laten we voor elkaar bidden: het zal ons goed doen, het zal allen goed doen. Dankjewel!

Vertaling uit het Italiaans: Marcel De Pauw msc