woensdag in de paasweek

Uit de Handelingen van de Apostelen 3, 1-10

Christen zijn, getuigen van de verrijzenis, is niet op de eerste plaats schermen met woorden, maar leven, spreken en handelen als Jezus. Wij zien Petrus een zieke genezen: hij gebruikt woorden , gebaren, kortom de ‘stijl’ van Jezus zelf. Dit toont hoe Jezus zelf met zijn leerlingen actief blijft. Belangrijk is hier ook dat het om Jezus en om God gaat, niet om Petrus, mens en bedienaar van Gods heilswerk. Niet de apostel, maar wel God wordt verheerlijkt door de mensen die dit heilsmoment bijwoonden.

Op een dag gingen Petrus en Johannes zoals gewoonlijk omstreeks het negende uur naar de tempel voor het namiddaggebed. Men had ook een man die al sinds zijn geboorte verlamd was naar de tempel gebracht; hij werd daar elke dag neergelegd bij de poort die de Schone heet, om te bedelen bij de bezoekers van de tempel. Toen hij zag dat Petrus en Johannes de tempel wilden binnengaan, vroeg hij om een kleinigheid. Petrus richtte zijn blik op hem, evenals Johannes, en zei: ‘Kijk ons aan.’ De bedelaar keek naar hen op, in de verwachting iets van hen te krijgen. 
Maar Petrus zei: ‘Zilver of goud heb ik niet, maar wat ik wel heb, geef ik u: in de naam van Jezus Christus van Nazaret, sta op en loop.’ Hij pakte hem bij zijn rechterhand om hem overeind te helpen. Onmiddellijk kwam er kracht in zijn voeten en enkels. Hij sprong op, ging staan en begon te lopen. Daarna ging hij samen met hen de tempel binnen, lopend en springend en God lovend. 
Alle tempelbezoekers zagen hem lopen en hoorden hem God loven. Ze herkenden hem als de bedelaar die altijd bij de tempelpoort had gezeten en waren buiten zichzelf van verbazing over wat er met hem was gebeurd.

Psalm 105, 1-9

Refr.: Wees blij van hart, u die de Heer zoekt.

Loof de Heer, roep luid zijn Naam,
maak zijn daden bekend onder de volken,
zing en speel voor Hem,
spreek vol lof over zijn wonderen,
beroem u op zijn heilige Naam.
Wees blij van hart, u die de Heer zoekt.

Zie uit naar de Heer en zijn macht,
zoek voortdurend zijn nabijheid.
Gedenk de wonderen die Hij heeft gedaan,
de oordelen die Hij heeft uitgesproken,
nageslacht van Abraham, zijn dienaar,
kinderen van Jakob, door Hem verkozen.

Hij is de Heer, onze God,
zijn besluiten gelden over de hele aarde.
Tot in eeuwigheid zal Hij gedenken
zijn belofte aan duizend geslachten,
het verbond dat Hij sloot met Abraham
en voor Isaak bevestigde met een eed.

Vers voor het evangelie (Ps. 118, 24)

Alleluia.
Dit is de dag die de Heer heeft gemaakt,
laten wij juichen en ons verheugen.
Alleluia.

Uit het evangelie volgens Lucas 24, 13-35

Zoals de leerlingen van Emmaüs kunnen wij Jezus pas ervaren, zien, in onze wereld, in onze menselijke relaties, als we echt geloof hebben, als we alles met nieuwe ogen bekijken. Alles rondom ons, de opbloeiende natuur, de openbloeiende mensen, onze eigen ervaringen, leiden naar Hem. Dat geloof is altijd een tasten. Want als we Hem herkennen, verdwijnt Hij dikwijls weer uit ons gezicht.

Op diezelfde eerste dag van de week gingen twee van de leerlingen op weg naar Emmaüs, een dorp dat zestig stadie van Jeruzalem verwijderd ligt. Ze spraken met elkaar over alles wat er was voorgevallen. Terwijl ze zo met elkaar in gesprek waren, kwam Jezus zelf naar hen toe en liep met hen mee, maar hun blik werd vertroebeld, zodat ze Hem niet herkenden. 
Hij vroeg hun: ‘Waar lopen jullie toch over te praten?’
Daarop bleven ze somber gestemd staan. Een van hen, die Kleopas heette, antwoordde: ‘Bent U dan de enige vreemdeling in Jeruzalem die niet weet wat daar deze dagen gebeurd is?’
Jezus vroeg hun: ‘Wat dan?’
Ze antwoordden: ‘Wat er gebeurd is met Jezus van Nazaret, een machtig profeet in woord en daad in de ogen van God en van het hele volk. Onze hogepriesters en leiders hebben Hem ter dood laten veroordelen en laten kruisigen. Wij leefden in de hoop dat Hij degene was die Israël zou bevrijden, maar inmiddels is het de derde dag sinds dit alles gebeurd is. Bovendien hebben enkele vrouwen uit ons midden ons in verwarring gebracht. Toen ze vanmorgen vroeg naar het graf gingen, vonden ze zijn lichaam daar niet en ze kwamen vertellen dat er engelen aan hen waren verschenen, die zeiden dat Hij leeft. Een paar van ons zijn toen ook naar het graf gegaan en troffen het aan zoals de vrouwen hadden gezegd, maar Jezus zagen ze niet.’ 
Toen zei Hij tegen hen: ‘Hebben jullie dan zo weinig verstand en zijn jullie zo traag van begrip dat jullie niet geloven in alles wat de profeten gezegd hebben? Moest de messias al dat lijden niet ondergaan om zijn glorie binnen te gaan?’ 
Daarna verklaarde Hij hun wat er in al de Schriften over Hem geschreven stond, en Hij begon bij Mozes en de Profeten.

Ze naderden het dorp waarheen ze op weg waren. Jezus deed alsof Hij verder wilde reizen. Maar ze drongen er sterk bij Hem op aan om dat niet te doen en zeiden: ‘Blijf bij ons, want het is bijna avond en de dag loopt ten einde.’
Hij ging met hen mee en bleef bij hen. 
Toen Hij met hen aanlag voor de maaltijd, nam Hij het brood, sprak het zegengebed uit, brak het en gaf het hun. 
Nu werden hun ogen geopend en herkenden ze Hem. Maar Hij werd onttrokken aan hun blik. 
Daarop zeiden ze tegen elkaar: ‘Brandde ons hart niet toen Hij onderweg met ons sprak en de Schriften voor ons ontsloot?’ 

Ze stonden op en gingen meteen terug naar Jeruzalem, waar ze de elf en de anderen aantroffen, die tegen hen zeiden: ‘De Heer is werkelijk uit de dood opgewekt en Hij is aan Simon verschenen!’ 
De twee leerlingen vertelden wat er onderweg gebeurd was en hoe Hij zich aan hen kenbaar had gemaakt door het breken van het brood.

Van Woord naar leven

Het moet voor die eerste leerlingen niet makkelijk geweest zijn. Hun Heer, waar ze al die tijd hun volle vertrouwen op hadden gesteld, was niet meer. Hij was gekruisigd, vermoord. Het samenzijn met Hem was voorgoed voorbij. Deze twee leerlingen wisten nog niet van de verrijzenis. Ze herinnerden zich vast wel enkele uitspraken van Hem die Hij wel eens deed over dat Hij zou opstaan uit de dood, maar dit hadden ze zeker nog niet echt begrepen, laat staan ervaren. Het moeten dagen van verwarring zijn geweest; dagen van vragen en twijfels. We mogen dat niet onderschatten.

En we kennen dan het verdere verhaal: de Heer gaat een stuk met hen mee en voert onderweg een heel gesprek met hen. ’s Avonds, na uitgenodigd te zijn door die twee, breekt Hij het brood en ze herkennen Hem.

Maar wat mooi is, en daar wil ik vandaag met u toch even bij stil staan, is dat ze daags nadien hun tocht niet vervolgen. Nee, ze gaan terug. Ze keren terug naar Jeruzalem. Ik vermoed dat ze onderweg naar Jeruzalem, en ginds in de stad, velen hebben opgezocht en aangesproken die nog in verwarring verkeerden, die nog niet wisten van de verrijzenis, die nog leefden in leegte en twijfel. Vanuit de ervaring dat ze de Heer in hun midden wisten, gingen ze ‘getuigen’.

Wij, die – net zoals die twee leerlingen – weet hebben van de verrijzenis, wij die – als het goed is – leven vanuit de opstanding van de Heer, mogen ook naar dat Jeruzalem gaan waar velen misschien nog in twijfel leven, in leegte, in verwarring.
Vertaald wil dit zeggen: heel wat mensen leven de dag van vandaag met vragen omtrent geloof, God, Jezus, Kerk, opstanding, eeuwig leven, gebed, lijden, kwetsbaarheid, zingeving, enzovoort.
We moeten daarvoor niet ver gaan zoeken. In onze onmiddellijke omgeving leven velen van deze mensen. We weten dat.

Het is goed om vanuit onze ontmoeting met de Heer, oog en hart te hebben voor hen die leven met vragen of twijfels. Het is goed hen te gaan opzoeken, met hen het ‘goede gesprek’ aan te gaan. Behoort dat niet tot onze opdracht als christen? Zijn we niet geroepen licht te zijn in deze wereld, ook op dit vlak? Ja toch. Het is een opdracht door de Heer zelf aan ons gegeven.

Misschien behoren we zelf wel tot die mensen die ‘in twijfel’ leven, of die op geloofsvlak het op dit moment even allemaal niet meer ‘zien’, om welke reden ook. Het is niet omdat we katholiek zijn dat we zelf niet in gebrokenheid kunnen leven. Dus we moeten ook de nederigheid hebben ons door elkaar te laten vinden, elkaar tot steun te zijn. Ook dat is Kerk zijn.

Teder naar de ander toegaan. Niet vanuit de hoogte. De ander – ook in zijn twijfel – altijd hoog achten en beminnen als kind van God. Het zijn maar enkele zaken die we – mijns inziens – goed in ’t oog moeten houden.
En vooral: áls we naar de ander gaan, laten we dit doen vanuit een innige omgang met de Heer. Dus niet op eigen houtje. Nee, verinnigd in de Heer zodat Hij ‘al weldoende door ons heen kan rondtrekken’.
En ook belangrijk: laten we de mensen met wie we spreken áltijd dragen door ons gebed voor hen. Laten we hen dagelijks neerleggen in de schoot van de Heer en bidden om Gods ontferming.

Laten we geen angst hebben mensen aan te spreken. Laat ons dit gewoon doen; eenvoudig, oprecht. De Heer is immers bij ons, niet anders dan bij de Emmaüsgangers.

Laten wij bidden …

Vader,
wij bidden – wanneer wij naar de ander gaan –
om liefde, nederigheid en trouw.
Mogen wij het goede gesprek aangaan
vanuit Christus’ inwoning.
Moge Hij de wereld aanraken
en in U brengen.
Om deze genade bidden wij U,
in Christus, onze Heer.
Amen.

Een mooie woensdag voor ieder van u,
kris

 

 

Reageren of uitwisselen betreffende de overweging kan via de blog Van Woord naar leven.

De Bijbelteksten zijn ontleend aan de NBV21, © Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap.
De korte inleidingen op de lezingen zijn ontleend aan het week- en zondagmissaal, door de benedictijnen van de Sint-Andriesabdij en de norbertijnen van de abdijen Averbode, Postel en Tongerlo, o.l.v. Jos Van Der Veken, uitgegeven bij Brepols-Licap, © Brepols 2007.