woensdag in week 1 door het jaar

Uit het eerste boek Samuël 3, 1-10 + 19-20

Iedere roeping is Gods werk. Zo ook met de roeping van Samuël. Van de geroepene wordt bereidheid gevraagd. Wie bereid is te luisteren en ‘ja’ te zeggen kan met recht spreken dat hij optreedt in naam van de Heer, als zijn woordvoerder. Zo zal hij de tekenen van de tijd kunnen lezen in het perspectief van Gods plannen.

De jonge Samuel diende de Heer, onder de hoede van Eli. Er klonken in die tijd zelden woorden van de Heer en er braken geen visioenen door. Op zekere nacht lag Eli op zijn slaapplaats. Zijn ogen waren dof geworden, hij kon bijna niet meer zien.
Samuel lag te slapen in het heiligdom van de Heer, bij de ark van God. De godslamp was nog niet gedoofd. Toen riep de Heer Samuel. ‘Ja, hier ben ik,’ antwoordde Samuel. Hij liep snel naar Eli toe en zei: ‘Hier ben ik. U hebt me toch geroepen?’ Maar Eli antwoordde: ‘Ik heb je niet geroepen. Ga maar slapen.’
Toen Samuel weer lag te slapen, riep de Heer hem opnieuw. Samuel stond op, ging naar Eli en zei: ‘Hier ben ik. U hebt me toch geroepen?’ Maar Eli antwoordde: ‘Ik heb je niet geroepen, mijn jongen. Ga maar weer slapen.’ Samuel had de Heer nog niet leren kennen, want de Heer had zich niet eerder aan hem bekendgemaakt door het woord tot hem te richten.
Opnieuw riep de Heer Samuel, voor de derde keer. Samuel stond op, ging naar Eli en zei: ‘Hier ben ik. U hebt me toch geroepen?’ Toen begreep Eli dat het de Heer was die de jongen riep. Hij zei tegen Samuel: ‘Ga maar weer slapen. Wanneer je wordt geroepen, moet je antwoorden: “Spreek, Heer, uw dienaar luistert.”’
Samuel legde zich weer te slapen, en de Heer kwam bij hem staan en riep net als de voorgaande keren: ‘Samuel! Samuel!’ En Samuel antwoordde: ‘Spreek, uw dienaar luistert.’ 


Psalm 40, 2 + 5 + 7 + 8 + 9 + 10

Refr.: Ja, ik kom, Heer, om uw wil te doen.

Vol verlangen heb ik op de Heer gewacht
en Hij boog zich naar mij toe,
Hij heeft mijn roep om hulp gehoord.
Gelukkig de mens die vertrouwt op de Heer
en zich niet keert tot hoogmoedigen,
tot hen die verstrikt zijn in leugens.

Offers en gaven verlangt U niet,
brand- en reinigingsoffers vraagt U niet.
Nee, U hebt mijn oren voor U geopend
en nu kan ik zeggen: ‘Hier ben ik,
over mij is in de boekrol geschreven.’

Uw wil te doen, mijn God, verlang ik,
diep in mij koester ik uw wet.
Wanneer het volk bijeen is,
spreek ik over uw rechtvaardigheid,
ik houd mijn lippen niet gesloten,
U weet het, Heer.


Alleluia.
Spreek, Heer, uw dienaar luistert;
uw woorden zijn woorden van eeuwig leven.
Alleluia.



Uit het evangelie volgens Marcus 1, 29-39

Jezus wil geen slachtoffer worden van misverstanden. Velen, die aan allerhande ziekten leden, werden door Hem genezen. Daardoor werden heel wat mensen belust op wonderwerken en nieuwe mirakelen. Hij ontvlucht hen en gaat op zoek naar andere mensen, die Hij de Blijde Boodschap écht kan brengen.

Toen Jezus, Jakobus en Johannes uit de synagoge kwamen, gingen ze rechtstreeks naar het huis van Simon en Andreas, samen met Jakobus en Johannes. Simons schoonmoeder lag met koorts in bed, en ze spraken met Jezus over haar. Hij ging naar haar toe, pakte haar hand vast en hielp haar overeind. Toen verliet de koorts haar, en ze begon voor hen te zorgen.

’s Avonds laat, toen de zon al was ondergegaan, brachten de mensen alle zieken en bezetenen naar Hem toe; alle inwoners van de stad hadden zich bij de deur van het huis verzameld. Hij genas vele zieken van allerlei kwalen. Ook dreef Hij veel demonen uit, maar Hij stond ze niet toe om iets te zeggen, want ze wisten wie Hij was.

Vroeg in de ochtend, toen het nog helemaal donker was, stond Hij op, ging naar buiten en liep naar een eenzame plek om daar te bidden. Maar Simon en de anderen die bij hem waren, gingen Hem zoeken en toen ze Hem gevonden hadden zeiden ze tegen Hem: ‘Iedereen is naar U op zoek!’ Toen zei Hij: ‘Laten we ergens anders heen gaan, naar de dorpen hier in de omtrek, zodat Ik ook daar het goede nieuws kan verkondigen. Daarvoor ben Ik immers op weg gegaan.’

In heel Galilea verkondigde Hij het goede nieuws in de synagogen en dreef Hij demonen uit. 

Van Woord naar leven

Het moet fantastisch geweest zijn om te zien hoe Jezus wonderen deed, hoe Hij mensen genas van hun lichamelijke kwalen, hoe Hij vergeving schonk in Gods naam, hoe Hij de mensen onderwees, hoe Hij met zondaars omging,…
Maar wat velen niet wisten, beluisteren we in de volgende zin: Vroeg in de ochtend, toen het nog helemaal donker was, stond Hij op, ging naar buiten en liep naar een eenzame plek om daar te bidden.

Jezus had die momenten van gebed nodig. Los van eender welke mens wilde Hij, moest Hij, af en toe alléén kunnen zijn met de Vader. In het gebed trad Hij als het ware in het leven van de Vader, en nam de Vader Hem in zich op. Niet dat buiten die uitdrukkelijke gebedsmomenten de Vader meer verwijderd zou zijn van Jezus, maar schijnbaar zijn die expliciete momenten van gebed van fundamenteel belang.

Te snel wordt er gezegd dat ‘mijn gebedsleven mijn goede werken zijn’. Daar is natuurlijk iets van. Bedoeling is dat we de geest van het gebed levend houden tijdens onze bezigheden. Maar het zogenaamde ‘expliciete gebed’ gaat vooraf aan het ‘biddend in het leven staan’.

Het is zoals de eerste twee geboden, waarvan de Heer zegt dat ze één zijn: ‘Bemin God bovenal, en uw naaste als uzelf.’ Deze geboden zijn dus één, en toch dragen ze een zekere hiërarchie in zich. Wij kunnen maar onze naaste en onszelf écht beminnen als we ook God beminnen. We beminnen onszelf en de ander vanuit de inwoning van God.
Zo is het ook met het gebed. Het ‘expliciete gebed’ en het ‘gebed in het leven’ zijn één, doch zit er een hiërarchie in verborgen. Wij kunnen maar écht biddend in het leven staan, wanneer wij het ‘uitdrukkelijk gebed’ onderhouden.

Wanneer we dit laatste verwaarlozen, bestaat het gevaar er in dat we de Kerk, en haar boodschap, gaan moraliseren. Je moet gewoon goed doen, en dan ben je goed bezig… Ken je dat? Maar om gewoon goed te doen heb ik de Kerk niet nodig. Ik heb ook God niet nodig om te weten dat ik moet delen met de armen. Ik hoef niet gelovig te zijn om te weten dat ik eerlijk door het leven moet gaan. Ook de Bijbel heb ik niet nodig om te weten dat ik mijn naaste moet bijstaan. Natuurlijk roept God, de Kerk, de Bijbel, ons geloof, op deze dingen te doen. Maar op de eerste plaats roept de Kerk op een mystiek leven te leiden: een leven in eenheid met Jezus, om vanuit zijn tegenwoordigheid al deze goede zaken te doen. Eén met Hem dus, vanuit een innige ontmoeting met onze Drie-ene God. Dit laatste zou het hart moeten zijn van ons bestaan, het centrum van ons leven, de spirit van ons gebed en ons liefdevol leven.
Ja, we moeten oppassen met moraliseren. Dat doet afbreuk aan de Blijde Boodschap die Jezus is komen brengen, en die Hij zelf is.

Moeder Theresa wordt dikwijls geprezen om haar goede werken. Terecht. Maar we mogen niet vergeten dat zij iedere ochtend voor zij de straat opging al meer dan twee uur op haar knieën zat voor het Heilig Sacrament.

kris

Reageren of uitwisselen betreffende de overweging kan via de blog Van Woord naar leven.

Laten wij bidden

Vader,
schenk ons uw Geest opdat wij de moed, de discipline en vooral de liefde mogen hebben U dagelijks te mogen ontmoeten in het gebed. Moge Christus in ons bidden. En mogen wij vanuit ons samenzijn met Hem biddend in het leven mogen staan; U dragend, uw goedheid uitdragend.
Om deze genade bidden wij U, in Christus, onze Broeder en Heer.
Amen.

 

De Bijbelteksten zijn ontleend aan de NBV21, © Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap.
De korte inleidingen op de lezingen zijn ontleend aan het week- en zondagmissaal, door de benedictijnen van de Sint-Andriesabdij en de norbertijnen van de abdijen Averbode, Postel en Tongerlo, o.l.v. Jos Van Der Veken, uitgegeven bij Brepols-Licap, © Brepols 2007.