woensdag in week 20 door het jaar

Uit de profeet Ezechiël 34, 1-11

De leiders van Israël moesten er voor zorgen dat de mensen het verbond zouden kunnen onderhouden. Zij hebben echter hun taak misbruikt: de herders leven ten koste van de schapen. Ze profiteren ervan en buiten hen uit. De Heer zal daarom zelf als herder optreden om zijn volk trouw te houden aan het verbond.

De Heer richtte zich tot mij:
‘Mensenkind, profeteer tegen de herders van Israël, profeteer en zeg tegen hen: “Dit zegt God, de Heer: Wee jullie, herders van Israël, want jullie hebben alleen jezelf geweid! Horen herders niet hun schapen te weiden? Jullie eten wel van hun kaas, jullie gebruiken hun wol voor je kleren en jullie slachten de vette dieren, maar de schapen weiden, dat doen jullie niet. Zwakke dieren hebben jullie niet laten aansterken, zieke dieren niet genezen, gewonde dieren niet verbonden, verjaagde dieren niet teruggehaald, verdwaalde dieren niet gezocht – jullie hebben de dieren hard en wreed behandeld. Zonder herder raakten ze verstrooid, en werden ze door wilde dieren verslonden. Mijn schapen zijn verstrooid, ze dwalen rond in de bergen en hoog in de heuvels; over heel het aardoppervlak raken ze verstrooid, en er is niemand die naar ze omziet, niemand die naar ze op zoek gaat. Daarom, herders, luister naar de woorden van de Heer: Zo waar Ik leef – spreekt God, de Heer –, mijn schapen hadden geen herder, ze werden weggeroofd en door de wilde dieren verslonden; en jullie, herders, keken niet naar mijn schapen om, jullie hebben alleen jezelf geweid maar niet mijn schapen! Daarom, herders, luister naar de woorden van de Heer: Dit zegt God, de Heer: Ik keer me tegen de herders en eis mijn schapen op; zij zullen ze niet meer mogen weiden. Ook zullen ze niet langer zichzelf weiden: Ik zal mijn schapen uit hun mond redden, zij zullen ze niet meer eten! Dit zegt God, de Heer: Ik zal zelf naar mijn schapen omzien en zelf voor ze zorgen.”‘


Psalm 23, 1-6

Refr.: De Heer is mijn herder, het ontbreekt mij aan niets.

De Heer is mijn herder,
het ontbreekt mij aan niets.
Hij laat mij rusten in groene weiden
en voert mij naar vredig water.

Hij geeft mij nieuwe kracht
en leidt mij langs veilige paden
tot eer van zijn Naam.

Al gaat mijn weg
door een donker dal,
ik vrees geen gevaar,
want U bent bij mij,
uw stok en uw staf,
zij geven mij moed.

U nodigt mij aan tafel
voor het oog van de vijand,
U zalft mijn hoofd met olie,
mijn beker vloeit over.

Geluk en genade volgen mij
alle dagen van mijn leven,
ik verblijf in het huis van de Heer
tot in lengte van dagen.


Vers voor het evangelie (Ps 119, 105)

Alleluia.
Uw woord, Heer,
is een lamp voor mijn voet,
een licht op mijn pad.
Alleluia.


Uit het evangelie volgens Matteüs 20, 1-16a

Wij kunnen maar moeilijk verdragen dat anderen goedheid ondervinden. We wensen dat ze worden behandeld zoals wij. We aanvaarden dikwijls niet dat ze anders zijn dan wij. De parabel van de werkers in de wijngaard stelt ons voor de bezinningsvraag: ‘Ben je jaloers omdat ik goed ben?’

Jezus vertelde volgende gelijkenis:
‘Het is met het koninkrijk van de hemel als met een landheer die er bij het ochtendgloren op uit trok om dagloners voor zijn wijngaard te zoeken. Nadat hij met de arbeiders een dagloon van één denarie overeengekomen was, stuurde hij hen naar zijn wijngaard. Drie uur later trok hij er opnieuw op uit, en toen hij anderen werkloos op het marktplein zag staan, zei hij ook tegen hen: “Gaan jullie ook maar naar mijn wijngaard, de betaling zal rechtvaardig zijn.” En ze gingen erheen. Rond het middaguur ging hij er nogmaals op uit, en drie uur later weer, en handelde als tevoren. Toen hij tegen het einde van de dag nog eens op weg ging, trof hij een groepje dat er nog steeds stond. Hij vroeg hun: “Waarom staan jullie hier de hele dag zonder werk?” “Niemand heeft ons ingehuurd,” antwoordden ze. Hij zei hun: “Gaan jullie ook maar naar de wijngaard.”
Toen de avond gevallen was, zei de heer van de wijngaard tegen zijn rentmeester: “Roep de arbeiders bij je en betaal hun het loon uit. Begin daarbij met de laatsten en eindig met de eersten.” En zij die er vanaf het einde van de dag waren, kwamen naar voren en kregen ieder een denarie. En toen zij die als eersten waren gekomen naar voren stapten, dachten ze dat zij wel meer zouden krijgen. Maar ook zij kregen ieder die ene denarie. Toen ze het geld hadden aangenomen, gingen ze bij de landheer hun beklag doen: “Die laatsten hebben één uur gewerkt en u behandelt hen zoals u ons behandelt, terwijl wij het onder de brandende zon de hele dag hebben volgehouden.” Hij antwoordde een van hen: “Vriend, ik behandel je toch niet onrechtvaardig? Je hebt toch ingestemd met het loon van één denarie? Neem wat je toekomt en ga. Ik wil aan die laatsten hetzelfde geven als aan jou. Of mag ik met mijn geld niet doen wat ik wil? Ben je jaloers omdat ik goed ben?” 
Zo zullen de laatsten de eersten zijn en de eersten de laatsten.’

Van Woord naar leven

Vandaag beluisteren we de gelijkenis over de werkers van het laatste uur. Terwijl anderen een hele dag hadden gewerkt kregen de laatkomers hetzelfde loon voor de korte tijd dat zij die dag gewerkt hadden.

Wat leert deze gelijkenis ons? Wel, ze leert ons veel. Laten we ons richten naar drie zaken.

Wat ons in de gelijkenis het eerste opvalt is dat het koninkrijk van de hemel vergeleken wordt met een wijngaard. Met een plaats dus waar gewerkt wordt. Zoals we weten is de kerkgemeenschap, en in wezen elke mens, geroepen om het koninkrijk van God hier op deze wereld gestalte te geven; een rijk waar God en de naaste ten diepste bemind wordt. De wereld waarin we leven, en waartoe we gezonden zijn, mag dus geen plek zijn om een luilekkerleventje te leiden. Nee, het is een plaats waar men zich in vrijheid engageert om Gods goedheid gestalte te geven in een zorgend leven voor elkaar; biddend en/of handelend, ieder naar zijn roeping, met zijn gaven en talenten.

Een tweede zaak die opvalt is de houding van de heer van de wijngaard, bijzonder tegen het einde van de dag. De werkers die er tegen het laatste werkuur waren bijgekomen kregen evenveel loon van hem als zij die een hele dag gearbeid hadden. Wel, geliefde mensen, zo is God: door en door goedheid. Natuurlijk is God blij wanneer er mensen zijn die heel hun leven van jongs af aan geleefd hebben als goede en liefdevolle mensen. Maar God is ook blij (bijzonder blij zelfs) wanneer er mensen zijn die meer tegen het einde van hun leven de zin van het bestaan ontdekken: namelijk te leven voor en in de liefde. Deze houding van God noemt men barmhartigheid. Altijd opnieuw openstaan voor zij die zich keren naar de liefde, op welke moment in het leven dat dat ook gebeurt. Denken we aan de ‘goede moordenaar’ die naast Jezus gekruisigd werd. Hij had berouw, en bad in alle oprechtheid om ontferming. Hij keerde zich naar Jezus, naar de liefde. En dat was voor Jezus genoeg om hem te beloven nog dezelfde dag in het paradijs te zijn. Zo is God. Groots!

Een derde zaak die opvalt is de ontevredenheid van zij die een hele dag onder de brandende zon gewerkt hadden en nu moeten vaststellen dat bij de de uitkering van het loon de laatkomers evenveel kregen. De heer van de wijngaard berispt hen met de woorden: ‘Ben je jaloers omdat ik goed ben?’ Een vraag die zich hier aandient is de volgende: kunnen wij ten diepste blij en dankbaar zijn wanneer mensen God vinden in het leven, ook al stellen wij misschien vast dat zij een groot stuk van hun leven zogenaamd ‘geprofiteerd’ hebben? Zijn wij oprecht blij, met en in de vreugde van de hemel, wanneer mensen God vinden?

Een mooie woensdag,

kris

Reageren of uitwisselen betreffende de overweging kan via de blog Van Woord naar leven.

Laten wij bidden

Barmhartige God,
uw goedheid gaat naar alle mensen: de trouwe vrienden van het begin, maar ook de werkers van het laatste uur. Gij hebt ze allen lief; uw wegen zijn zo wonderbaar! Wij bidden dat wij ten diepste blij zouden zijn met wat Gij aan anderen geeft, zoals wij ook blij en dankbaar zijn met wat Gij ons geeft. Leer ons uw liefde beminnen en navolgen.
In Christus’ naam. Amen.

 

De Bijbelteksten zijn ontleend aan de NBV21, © Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap.
De korte inleidingen op de lezingen zijn ontleend aan het week- en zondagmissaal, door de benedictijnen van de Sint-Andriesabdij en de norbertijnen van de abdijen Averbode, Postel en Tongerlo, o.l.v. Jos Van Der Veken, uitgegeven bij Brepols-Licap, © Brepols 2007.