woensdag in week 26 door het jaar

Uit het boek Nehemia 2, 1-8

Nehemia, een vooraanstaand man aan het hof van de koning van Perziê en een Jood, is bekommerd om zijn volk. Hij vraagt en krijgt toelating van de koning om zijn volk ter hulp te komen. Hij helpt het bij het herbouwen van de muren van Jeruzalem en zal later maatregelen treffen voor de handhaving van de Wet van God.

Het was in de maand nisan, in het twintigste regeringsjaar van Artaxerxes. De wijn stond op tafel. Ik nam de wijn en bood die de koning aan. Nooit eerder had ik me in zijn bijzijn somber getoond, maar nu zei hij: ‘Waarom kijk je zo somber, je bent toch niet ziek? Er is vast iets dat je dwarszit.’
Ik schrok hevig en zei: ‘Majesteit, leef in eeuwigheid! Hoe zou ik niet somber zijn als de stad waar mijn voorouders begraven zijn, is verwoest en haar poorten in vlammen zijn opgegaan?’
‘Wat is dan je wens?’ vroeg de koning.
Ik bad tot de God van de hemel, en antwoordde de koning: ‘Als het de koning goeddunkt, en als u het mij, uw dienaar, toestaat, zend mij dan naar Juda, om de stad te herbouwen waar mijn voorouders begraven liggen.’
De koning – met zijn lievelingsvrouw aan zijn zijde – wilde weten hoe lang mijn reis zou duren en wanneer ik terug zou keren. Nadat ik de koning een tijdstip had genoemd, willigde hij mijn verzoek om te vertrekken in.
‘En als het de koning goeddunkt,’ zo zei ik, ‘laat men mij dan brieven meegeven voor de gouverneurs van de provincie Trans-Eufraat, opdat zij mij doorgang verlenen tot aan Juda.’
Ook verzocht ik om een brief voor Asaf, het hoofd van de koninklijke houtvesterijen, om mij hout te leveren voor de balken van de poorten van de tempelburcht, voor de stadsmuur en voor de woning waarin ik mijn intrek zou nemen.
Omdat mijn God mij bescherming bood, gaf de koning mij de verlangde brieven.

Psalm 137, 1-6

Refr.: Laat mijn tong aan mijn gehemelte kleven als ik niet meer denk aan jou.

Aan de rivieren van Babel,
daar zaten wij treurend
en dachten aan Sion.
Aan de wilgen op de oever
hingen wij onze lieren.

Daar durfden onze bewakers
te vragen om een lied,
daar vroegen onze beulen:
‘Zing voor ons
een vrolijk lied uit Sion.’

Hoe zouden wij zingen
een lied van de Heer
op vreemde grond?
Als ik jou vergeet, Jeruzalem,
laat dan mijn hand de snaren vergeten.

Laat mijn tong aan mijn gehemelte kleven
als ik niet meer denk aan jou,
als ik Jeruzalem niet stel
boven alles wat mij verheugt.

Vers voor het evangelie (Kol 3, 16a + 17c)

Alleluia.
Laat Christus’ woorden
in al hun rijkdom in u wonen.
Dank de Vader door Hem.
Alleluia.

Uit het evangelie volgens Lucas 9, 57-62

Aan drie mensen, die bereid zijn Hem te volgen, openbaart Jezus wat vereist is om zijn leerling te worden: alle veiligheid opgeven, de doden (hier bedoelt als hen die het Leven van de Heer niet willen ontvangen) het hunne laten doen, en radicaal voorwaarts gaan zonder om te zien naar het verleden.

Terwijl ze hun weg vervolgden, zei iemand tegen Jezus: ‘Ik zal U volgen waarheen U ook gaat.’
Jezus zei tegen hem: ‘De vossen hebben holen en de vogels hebben nesten, maar de Mensenzoon heeft geen plaats waar Hij zijn hoofd te ruste kan leggen.’
Tegen een ander zei Hij: ‘Volg Mij!’
Maar deze zei: ‘Heer, sta me toe eerst terug te gaan om mijn vader te begraven.’
Jezus zei tegen hem: ‘Laat de doden hun doden begraven, maar ga jij op weg om het koninkrijk van God te verkondigen.’
Weer een ander zei: ‘Ik zal U volgen, Heer, maar sta me toe dat ik eerst afscheid neem van mijn huisgenoten.’
Jezus zei tegen hem: ‘Wie de hand aan de ploeg slaat en achterom blijft kijken, is niet geschikt voor het koninkrijk van God.’

Van Woord naar leven

GERICHT OP CHRISTUS

‘Wie de hand aan de ploeg slaat en achterom blijft kijken, is niet geschikt voor het koninkrijk van God’

De man achter de ploeg mag niet achterom kijken. Wanneer hij dit wel doet is de kans groot dat hij zijn os niet onder controle heeft en de ploeg afwijkt van de rechte lijn. Hij moet vooruit kijken, gericht naar wat voor hem ligt. Met dit krachtig beeld maakt Jezus een levenshouding duidelijk die zo nodig is om volgeling van Hem te zijn.

Lieve mensen, laten we eens naar, of in, onszelf kijken. Hoeveel zaken dragen wij in onze rugzak mee die ons ‘zijn’ vandaag bepalen? Dat kan gaan over foute keuzes die we hebben gemaakt, dingen die ons zijn aangedaan, opgelopen trauma’s, zaken die gebeurd zijn en die heel onze persoon van nu tekenen, … Allemaal dragen we, willens nillens, onze levensrugzak mee. De ene heeft er al meer last van dan de andere. Het is des mensen.

Jezus vraagt vandaag om niet achterom te kijken, niet stil te staan, maar vooruit te kijken, en te gaan. Hij vraagt niet om onze rugzak af te werpen. Geloof vooral niet hen die beweren dat dit zomaar kan. Het gaat er veeleer om een manier te vinden dat het dragen van onze rugzak draaglijk blijft, en vooral geen beletsel vormt vooruit te gaan.

Zoals de boer zijn oog gericht moet houden op de os voor hem, zo is het goed dat wij ons oog gericht houden op God, op Christus die ons wenkt, die met ons meegaat. Onze rugzak verdwijnt niet zomaar, maar langzaam maar zeker zullen we hem leren dragen in Hem. Hij zal onze lasten uit het verleden mee dragen. En wel zo dat ze getransformeerd worden in zijn liefde.

In het zondagochtendprogramma ‘De Verwondering’ op de Nederlands televisie zag ik vorig jaar een interview met de gekende Belgische arts Réginald Moreels. Hij vertelde onder andere dat de lastigheden die we in ons leven hebben meegemaakt, en die ons mogelijk nu tekenen, een spingplank kunnen zijn naar meer menswording. Ze kunnen ons tot groei zijn, en hoeven ons niet neer te halen; integendeel.

Het verleden zou geen blok aan ons been mogen zijn. Het zou ons onvrij maken te leven. Het zou ons christen-zijn beknotten.

Maar het is zo menselijk dat ons verleden ons wél voor een stuk inperkt, en ons zijn van nu bepaalt. Lieve mensen, ik zou zeggen, laat ons dan Kerk zijn voor elkaar; een warme gemeenschap die, in naam van Christus, elkaars lasten draagt. Je rugzak alléén dragen is niet goed. Een mens is daar niet voor gemaakt. We zijn geroepen om gemeenschap te vormen, oog te hebben voor elkaar, dus ook wat de rugzak betreft die ieder van ons draagt.

Laten we elkaar nabij zijn binnen onze eigen gemeenschap, binnen ons gezin, onze kring van kennissen, de bredere kerkgemeenschap. Maar aub ook daarbuiten. Een christen is geroepen ieder ander nabij te zijn. Ja, ieder ander, zonder onderscheid.

Laten we erover waken dat we, als individu én als gemeenschap, vooruit kunnen kijken, onze ogen en ons hart gericht op Christus, die ons wenkt en vraagt Hem te volgen.

Laten we bidden

Heer Jezus, goede Broer,
meer dan wijzelf weten weet U dat voor velen van ons het verleden een lastige rem betekent om vooruit te gaan, om U te volgen. Als een zware ballast wegen de jaren soms door op onze schouders. Soms zijn we gewoon op.
Help ons, Heer, ons hele zijn, heel ons verleden, al onze kwetsuren, ons niet kunnen vergeven, onze opgehoopte haat, te dragen in U. U, en enkel U, kunt dit ombuigen naar Gods licht, en ons bekwaam maken volgeling te zijn, of te worden, van U; door U geleid, als vernieuwde mensen, door uw genade.
Schenk ons de gave van gemeenschap om, vanuit U, elkaar zo nabij te zijn, dat wij de diepe ervaring mogen hebben dat U onze lasten meedraagt, niet omkijkend, maar vooruit, ons schenkend aan U en aan elkaar.
In uw naam. Amen.

Een genadevolle woensdag,
kris

 

 

Reageren of uitwisselen betreffende de overweging kan via de blog Van Woord naar leven.

De Bijbelteksten zijn ontleend aan de NBV21, © Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap.
De korte inleidingen op de lezingen zijn ontleend aan het week- en zondagmissaal, door de benedictijnen van de Sint-Andriesabdij en de norbertijnen van de abdijen Averbode, Postel en Tongerlo, o.l.v. Jos Van Der Veken, uitgegeven bij Brepols-Licap, © Brepols 2007.