zondag 18 door het jaar – B

Uit het boek Exodus 16, 2-4 + 12-15

Op hun tocht door de woestijn, moesten de Israëlieten hun vertrouwen stellen op God alleen, die hen dag na dag van voedsel voorzag. Het dagelijks manna was het teken van de goddelijke bezorgdheid en van het geloof van het volk.

In de woestijn begon het volk zich opnieuw te beklagen. ‘Had de Heer ons maar laten sterven in Egypte’, zeiden ze tegen Mozes en Aäron. ‘Daar waren de vleespotten tenminste gevuld en hadden we volop brood te eten. U hebt ons alleen maar naar de woestijn gebracht om ons hier allemaal van honger te laten omkomen.’
De Heer zei tegen Mozes: ‘Ik zal voor jullie brood uit de hemel laten regenen. De mensen moeten er dan elke dag op uitgaan om net zo veel te verzamelen als ze voor die dag nodig hebben. Daarmee stel Ik hen op de proef: Ik wil zien of ze zich aan mijn voorschriften houden. Ik heb gehoord hoe de Israëlieten zich beklagen. Zeg tegen hen: “Wanneer de avond valt zullen jullie vlees eten, en morgenochtend brood in overvloed. Dan zullen jullie inzien dat Ik, de Heer, jullie God ben.”’
Diezelfde avond kwamen er grote zwermen kwartels aangevlogen, die in het kamp neerstreken, en de volgende morgen lag er overal rond het kamp dauw. Toen de dauw opgetrokken was, bleek de woestijn bedekt met een fijn, schilferachtig laagje, alsof er rijp op de aarde lag.
‘Wat is dat?’ vroegen de Israëlieten elkaar toen ze het zagen; ze begrepen niet wat het was.
Mozes zei tegen hen: ‘Dat is het brood dat de Heer u te eten geeft.’

Psalm 78, 3 + 4 + 23 + 24 + 25 + 54

Refr.: De Heer gaf hen brood uit de hemel.

Wij hebben het gehoord, wij weten het,
onze ouders hebben het ons verteld.

Wij willen het onze kinderen niet onthouden,
wij zullen aan het komend geslacht vertellen.

Namelijk de roemrijke, krachtige daden van de Heer,
de wonderen die Hij heeft gedaan.

Hij gaf een bevel aan de hoge wolken
en de deuren van de hemel gingen open.

Manna om te eten regende op hen neer.
Hij schonk hun het koren van de hemel.

Zij aten het brood van de engelen,
Hij stuurde voedsel dat hen verzadigde.

Hij bracht hen naar zijn heilig domein,
naar de berg, met eigen hand verworven.

Uit de brief van Paulus aan de Efeziërs 4, 17 + 20-24

De levenshouding van de christen, de nieuwe mens, vindt zijn bron in Christus, Beeld van God, waarop hij steeds meer wil gaan gelijken.

Broeders en zusters,
op gezag van de Heer zeg ik u met klem: ga niet langer de weg van de heidenen met hun loze denkbeelden. Zo hebt u Christus niet leren kennen!
U hebt toch over Hem gehoord, u hebt toch onderricht over Hem gekregen? Door Jezus wordt duidelijk dat u uw vroegere levenswandel moet opgeven en de oude mens, die te gronde gaat aan bedrieglijke begeerten, moet afleggen, dat uw geest en uw denken voortdurend vernieuwd moeten worden en dat u de nieuwe mens moet aantrekken, die naar Gods wil geschapen is in waarachtige rechtvaardigheid en heiligheid.

Alleluia.
Uw woord is waarheid, Heer,
wijd ons toe aan de waarheid.
Alleluia.

Uit het evangelie volgens Johannes 6, 24-35

Jezus stelt een nieuwe manier voor om mee te werken aan het handelen Gods: in Hem geloven; Hem erkennen als de Gezondene van de Vader. Tegenover deze Messiaanse aanmatiging eist het volk een nog treffender teken dan dat van de broodvermenigvuldiging. Maar Jezus ontziet zijn gehoor niet: Hij zelf is het brood dat uit de hemel is neergedaald. Wie tot Hem komt zal leven.

Toen de mensen zagen dat Jezus en zijn leerlingen er niet waren, stapten ze in die boten en voeren ze naar Kafarnaüm om Hem te zoeken. Ze vonden Hem aan de overkant van het meer en vroegen: ‘Rabbi, wanneer bent U hier gekomen?’
Jezus zei: ‘Waarachtig, Ik verzeker u: U zoekt me niet omdat u tekenen hebt gezien, maar omdat u brood gegeten hebt en verzadigd bent. U moet geen moeite doen voor voedsel dat vergaat, maar voor voedsel dat niet vergaat en eeuwig leven geeft; de Mensenzoon zal het u geven, want de Vader, God zelf, heeft Hem die volmacht gegeven.’
Ze vroegen: ‘Wat moeten we doen? Hoe doen we wat God wil?’
‘Dit moet u voor God doen: geloven in Hem die Hij gezonden heeft’, antwoordde Jezus.
Toen vroegen ze: ‘Welk wonderteken kunt U dan verrichten? Als we iets zien zullen we in U geloven. Wat kunt U doen? Onze voorouders hebben immers manna in de woestijn gegeten, zoals geschreven staat: “Brood uit de hemel heeft hij hun te eten gegeven.”’
Maar Jezus zei: ‘Waarachtig, Ik verzeker u: niet Mozes heeft u het brood uit de hemel gegeven, maar mijn Vader; Hij geeft u het ware brood uit de hemel. Het brood van God is het brood dat neerdaalt uit de hemel en dat leven geeft aan de wereld.’
‘Geef ons altijd dat brood, Heer!’ zeiden ze toen.
‘Ik ben het brood dat leven geeft’, zei Jezus. ‘Wie bij Mij komt zal geen honger meer hebben, en wie in Mij gelooft zal nooit meer dorst hebben.’

Van Woord naar leven

Het Evangelie van vandaag gaat in wezen over drie centrale begrippen die we in het Evangelie van Johannes altijd weer ontmoeten en die symbolisch het ganse Johannesevangelie samenvatten: Brood, Leven en Geloof!

“Jullie zoeken Mij, omdat jullie volop van het brood hebben kunnen eten” Jezus refereert hier duidelijk op de broodvermenigvuldiging.

Brood, de zuivere belichaming van voeding, het dagelijkse brood dat elke mens nodig heeft om in leven te blijven. God heeft de mens geschapen als een wezen dat van voeding afhankelijk is. Iedere mens heeft, elke dag weer, honger en dorst, en elke mens is er, elke dag opnieuw, op aangewezen dat hij iets te eten en te drinken krijgt.  Je kan dat natuurlijk als vanzelfsprekend aanvaarden. Maar je kan er ook filosofisch over nadenken en de diepere zin ervan trachten te ontdekken.  De mens is van nature een behoeftig en afhankelijk wezen. Hij kan alleen maar voortbestaan wanneer hij voeding en vloeistof krijgt – en dat regelmatig en dikwijls. Een gewone primitieve steen is op dat gebied beter af.  De mens is een “gebrekkig” wezen. Geen mens kan op zichzelf, zonder verbinding met de buitenwereld, leven. Iedereen is aangewezen op de anderen, op datgene wat de natuur hem biedt, en in laatste instantie ook op God, zijn schepper, die hem zijn dagelijks brood schenkt.

“Elk brood bevat de genade van God” zei Sint Franciscus. Uit elk brood, uit elk voedsel dat wij tot ons nemen, blijkt dat wij begiftigd zijn, dat wij leven van Gods liefde, die ons door de gaven van de natuur wordt doorgegeven en van het werk van andere mensen.

Misschien moeten we ons daar terug bewust van worden wanneer we vanmiddag aan tafel zitten en het eten wordt opgediend. Het basisbeeld “Brood” gaat in het Evangelie op in een groter begrip: in “leven”, “eeuwig leven”, “leven in overvloed”.

De mens heeft niet alleen honger naar brood en dorst naar water – hij heeft in wezen een nog veel grotere honger en dorst naar leven – naar leven in overvloed.
Leven, dat betekent meer dan gewoon maar in leven zijn of je leven rekken. Leven is ook: vreugde, vervulling, zin, liefde, vrijheid en geborgenheid beleven.  Een mens leeft niet van brood alleen. Met goed gevulde buik in welstand leven is niet voldoende. Dat blijkt uit onze welvaartsmaatschappij waar zo veel mensen innerlijk leeg en ontevreden zijn en geen zin meer hebben in het leven.  Het aantal zelfdodingen elk jaar, meer dan 1000 in Vlaanderen alleen, spreekt daar boekdelen van. Dan moet je je toch afvragen: hoe komt dat? Wat ontbreekt er? Wat maakt dat er dat zo veel mensen vertwijfeld en levensmoe zijn?

Wat de mens ontbreekt om het echte overvloedige leven te kennen en te beleven, daar heeft het geloof een antwoord op.  „Ik ben het brood om van te leven, wie naar mij toe komt krijgt geen honger meer, en wie in mij gelooft krijgt nooit meer dorst”  – met andere woorden: Wat het dagelijkse brood is voor ons lichaam, is Jezus Christus en de verbinding met Jezus Christus door het geloof, voor onze ziel.   „Ik ben gekomen opdat ze een leven mogen bezitten, en wel in overvloed“, zegt Jezus op een andere plaats, en aan het slot van het Johannesevangelie staat: “Deze woorden werden neergeschreven opdat u zult geloven dat Jezus de Messias is, de zoon van God, en opdat u, door te geloven, leven zult bezitten in zijn naam.

Het geloof is ons echte levenselixir. Zonder geloof zouden we heel beklagenswaardige geestelijke hongerlijders zijn, alhoewel het ons materieel aan niets ontbreekt.
Daarom is het geschenk van het geloof, en dat wij geloven is inderdaad een geschenk, „Gods werk“ – een nog grotere genade dan het “dagelijkse brood”.  Ook daar moeten we ons bewust van worden en we moeten trachten om dat geschenk van het geloof ook met anderen te delen.
De wereld van vandaag, of ze zich ervan bewust is of niet, hongert en dorst naar God.   Daarom kunnen we aan onze medemensen geen grotere dienst bewijzen, dan wanneer we aan hen iets van ons geloof doorgeven. Wanneer we hen, zo goed we kunnen, helpen om „het voedsel dat blijft, het voedsel van het eeuwige leven“ te vinden.

Bron: Preken.be

Laten wij bidden

Heer,
mogen wij de echte levensbron in ons leven aanboren: uw aanwezigheid. Mogen wij ons laven aan deze bron. Ja Heer, dat Gij ons voedsel moogt zijn. Ten bate van de Kerk en allen die wij ontmoeten en waarvoor wij bidden.
In uw naam. Amen.

 

De Bijbelteksten zijn ontleend aan de NBV21, © Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap.
De korte inleidingen op de lezingen zijn ontleend aan het week- en zondagmissaal, door de benedictijnen van de Sint-Andriesabdij en de norbertijnen van de abdijen Averbode, Postel en Tongerlo, o.l.v. Jos Van Der Veken, uitgegeven bij Brepols-Licap, © Brepols 2007.