zondag 20 door het jaar – C

Uit de profeet Jeremia 38, 4-6 + 8-10

Jeremia nodigt zijn landgenoten uit om veeleer op God te vertrouwen dan te rekenen op politieke bondgenootschappen of nationale trots. Hij verschijnt daarmee als iemand die ontreddering en tweedracht zaait in het hele land. Zijn woord is een vuur dat verslindt, een zwaard dat verdeelt. Op dit punt, evenals in de vervolging die hij moet ondergaan, is Jeremia een voorafbeelding van Christus.

In de tijd spraken de raadleden tot de koning: ‘Die profeet moet ter dood gebracht worden. Door zulke dingen te zeggen ondermijnt hij immers het moreel van de inwoners en van de soldaten die hier nog overgebleven zijn. Hij heeft niet hun behoud voor ogen, maar hun ondergang.’
Koning Sedekia antwoordde: ‘Doe met hem wat je wilt; ik kan jullie niet tegenhouden.’ 
Ze brachten Jeremia naar de waterkelder van prins Malkia, in het kwartier van de paleiswacht, en lieten hem aan touwen zakken. In de put stond geen water meer; er was alleen modder, waarin Jeremia wegzakte. 
Ebed-Melech verliet het paleis, ging naar hem toe en zei: ‘Mijn heer en koning, het is misdadig dat deze mannen Jeremia in een waterkelder hebben gegooid. Waarom moet hij juist daar van honger omkomen? Elders in de stad is ook geen brood meer.’ 
De koning beval Ebed-Melech: ‘Ga met dertig man naar die waterkelder en haal Jeremia naar boven, voordat hij sterft.’


Gezongen antwoordpsalm 40

(tekst onder geluidsfragment)

Refr.: Heer, kom haastig mij te hulp.

Met groot vertrouwen heb ik op de Heer gehoopt
en Hij sloeg acht op mij.
Hij heeft geluisterd naar mijn roepen,
mij uit de modderpoel van leed gered.
Mijn voeten zette Hij op vaste grond,
Hij gaf mijn schreden kracht.

Hij legde in mijn mond een nieuw gezang,
een lied voor onze God.
Nu zullen allen die het zien God vrezen
en hopen op de Heer.

Al ben ik ook ellendig en armoedig,
de Heer draagt zorg voor mij.
Mijn helper en bevrijder zijt Gij toch;
mijn God, blijf dan niet talmen!


Uit de brief van Paulus aan de Hebreeën 12, 1-4

Het volstaat niet woorden te spreken die kwetsen en verdelen. Men moet ook moedig en sereen de vijandigheid dragen die ze teweegbrengen. Christus ging tot het uiterste in de vervulling van zijn taak. Hij heeft zelfs zijn bloed vergoten. Die ons voorgingen in het geloof, kijken toe en bemoedigen ons. En Jezus, onze beloning, wacht op ons aan het einde van de wedloop.

Broeders en zusters,
nu wij door zo’n menigte geloofsgetuigen omringd zijn, moeten ook wij elke last van ons afwerpen, evenals de zonde waarin we steeds weer verstrikt raken, en vastberaden de wedstrijd lopen die voor ons ligt. Laten we daarbij de blik gericht houden op Jezus, de grondlegger en voltooier van ons geloof: met de vreugde voor ogen die voor Hem in het verschiet lag, heeft Hij het kruis verdragen en de schande ervan aanvaard, en heeft Hij zijn plaats ingenomen aan de rechterzijde van de troon van God. Laat tot u doordringen hoe Hij standhield toen de zondaars zich zo tegen Hem verzetten, opdat u niet de moed verliest en het opgeeft. U hebt in uw strijd tegen de zonde uw leven nog niet op het spel gezet. 


Vers voor het evangelie (cfr Hand 16, 14b)

Alleluia.
Maak ons hart ontvankelijk, Heer,
opdat wij de woorden van uw Zoon
zouden beminnen en begrijpen.
Alleluia.


Uit het evangelie volgens Lucas 12, 49-53

In zijn zending is Jezus op het ogenblik gekomen dat Hij doorvoelt dat Hij moet ondergedompeld worden in de dood (doop) om de eindtijd te laten aanbreken (vuur). Zijn tijdgenoten moeten nu partij kiezen voor of tegen Hem. Zij zullen zo ver gaan Hem ter dood te brengen. Leerlingen van Christus weten, vandaag zoals toen, dat getuigen van de vrede volgens het Evangelie er toe kan leiden de meest dierbare banden te verbreken.

Jezus sprak tot zijn leerlingen:
‘Ik ben gekomen om op aarde een vuur te ontsteken, en wat zou Ik graag willen dat het al brandde! Ik moet een doop ondergaan, en Ik word hevig gekweld zolang die niet volbracht is. 
Denken jullie dat Ik gekomen ben om vrede te brengen op aarde? Integendeel, Ik zeg jullie dat Ik verdeeldheid kom brengen. Van nu af aan zullen vijf in één huis verdeeld zijn: drie tegen twee en twee tegen drie. De vader zal tegenover zijn zoon staan en de zoon tegenover zijn vader, de moeder tegenover haar dochter en de dochter tegenover haar moeder, de schoonmoeder tegenover haar schoondochter en de schoondochter tegenover haar schoonmoeder.’

Van Woord naar leven

Er gaat een dringendheid uit van het evangelie van deze zondag om aan alle mensen aan te zeggen dat het koninkrijk van God onder ons aanwezig is. Zoals vaak is Jezus ook nu bewogen door medelijden met de menigte omdat ze een gebroken leven leiden, als schapen zonder herder (cfr Mt. 36). Hij roept de mensen op zich te keren naar God, zich te be-keren. En Hij trekt alle steden en dorpen rond, de mensen aansprekend, onderricht gevend in de synagogen, de goede boodschap verkondigend, terwijl Hij vele ziekten en kwalen geneest (Mt 35).

Helaas wordt deze dringendheid vandaag de dag vaak verduisterd, verstikt en beperkt; verduisterd door het klimaat van geweld, verstikt door oorlogen en onrechtvaardigheid en soms beperkt door de gelovigen zelf als zij de uitnodiging van de Heer negeren en hun eigen prioriteiten stellen. Het is zo gemakkelijk om te berusten. Zo vaak wordt er gezegd, ook door onszelf: ‘Er is toch niets aan te doen’ of ‘ zo zit de wereld nu eenmaal in elkaar’.

Maar de Heer zegt ons: ‘Ik ben gekomen om op aarde een vuur te ontsteken, en wat zou Ik graag willen dat het al brandde!’ Laten we ons op sleeptouw nemen door zijn hartstocht. Laat we ons hart, ons enthousiasme, ontsteken met zijn vuur. Dan zullen we de laagheid van onze eigen hartstochten en de gierigheid van ons hart opmerken. Want helaas is zo vaak het enige vuur dat in ons brandt dat van de eigenliefde. De liefde van Jezus is van een totaal andere aard. Het is een zoete en overweldigende liefde, die ons doet neerknielen voor iedere naaste.

‘Denken jullie dat Ik gekomen ben om vrede te brengen op aarde? Integendeel, Ik zeg jullie dat Ik verdeeldheid kom brengen’, zegt Jezus. Wij zouden Jezus deze woorden niet spontaan in de mond leggen. Maar het evangelie verschilt van onze manier van denken. Jezus’ uitspraak wil ons duidelijk maken dat Hij niet gekomen is om ons egocentrisme te verdedigen, maar wel de liefde voor de naaste. Jezus is niet gekomen om de gierige onverstoordheid te verdedigen van de rijke man die niet eens ziet dat de arme Lazarus voor zijn deur verhongert. Hij is niet gekomen om het egocentrisme te verdedigen van de priester en de Leviet die de halfdode man op de weg zien en toch voorbij lopen. Dergelijke egocentrische houding heeft niets met liefde te maken en leidt al zeker niet tot een vredevolle samenleving.

Vrede kan niet bestaan zonder sterke, hartstochtelijke liefde. En dat wil Jezus ons aan het verstand, en hart, brengen.

Naar woorden van Vincenzo Paglia.

Reageren of uitwisselen betreffende de overweging kan via de blog Van Woord naar leven.

Laten wij bidden

Vader,
moge het vuur van Christus in ons hart branden, opdat wij in staat zouden zijn uw boodschap van liefde uit te dragen. Sterk ons wanneer er tegenwind is. Mogen wij in Jezus verankerd blijven, de vrede bewarend.
In zijn naam. Amen.

 

De Bijbelteksten zijn ontleend aan de NBV21, © Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap.
De korte inleidingen op de lezingen zijn ontleend aan het week- en zondagmissaal, door de benedictijnen van de Sint-Andriesabdij en de norbertijnen van de abdijen Averbode, Postel en Tongerlo, o.l.v. Jos Van Der Veken, uitgegeven bij Brepols-Licap, © Brepols 2007.