zondag 3 door het jaar – C

Uit het boek Nehemia 8, 2-4a + 5-6 + 8-10

Gods Woord heeft zijn eerste gemeenschap bijeengeroepen en gesticht in de woestijn. Hetzelfde Woord verzamelt dat volk nog in de periode van het joodse herstel na de ballingschap. Ezra, die de Wet verklaart, is een voorafbeelding van Christus, die de Wet tot voltooiing brengt. Het ‘Amen’ van het volk kondigt de geloofsinstemming aan, die Jezus verwacht van zijn tijdgenoten.

Ezra, de priester, haalde het wetboek en toonde het aan de aanwezige mannen en vrouwen, en aan iedereen die in staat was het te begrijpen. Dit gebeurde op de eerste dag van de zevende maand. Op het plein voor de Waterpoort las Ezra de mannen en de vrouwen en iedereen die het kon begrijpen hardop uit het boek voor, vanaf het moment dat het licht werd tot de middag. Allen luisterden aandachtig naar de voorlezing van het wetboek.
Ezra, de schrijver, stond op een houten verhoging die voor deze gelegenheid was vervaardigd. Ezra stond hoger dan het volk, zodat iedereen kon zien hoe hij het boek opende, en op dat moment ging heel het volk staan. Ezra prees de Heer, de grote God, en heel het volk antwoordde: ‘Amen, amen,’ en ze hieven hun handen op, knielden neer en bogen diep voor de Heer.
De Levieten lazen het boek met de wet van God duidelijk voor en gaven er uitleg bij; zo verschaften ze inzicht in het gelezene. Nehemia – hij was de landvoogd –, Ezra, de priester en schrijver, en de Levieten die het volk uitleg gaven, zeiden tegen iedereen: ‘Deze dag is gewijd aan de Heer, uw God; rouw dus niet, en huil niet!’ Het hele volk was namelijk in tranen uitgebarsten toen het de woorden van de wet hoorde.
Ezra zei tegen hen: ‘Maak een feestmaal klaar met lekker eten en drinken, en deel ervan uit aan wie niets heeft, want deze dag is gewijd aan onze Heer. Wees niet bedroefd, want de vreugde die de Heer u geeft, is uw kracht.’ 


Gezongen antwoordpsalm 19

(tekst onder geluidsfragment)

Refr.: Uw woorden, Heer, zijn geest en leven.

De wet van de Heer is volkomen,
zij sterkt de onzekere geest.
Zijn voorschriften zijn betrouwbaar,
onwetenden maken zij wijs.

Rechtmatig zijn al zijn bevelen,
bevredigend voor het gemoed.
Glashelder zijn zijn geboden,
zij zijn een licht voor het oog.

Het woord van de Heer is eerlijk,
het blijft in eeuwigheid waar.
Zijn uitspraken zijn waarachtig,
rechtvaardig in iedere zaak.

Laat al mijn spreken en denken,
voor U aanvaardbaar zijn, Heer,
Voor U, mijn rots en verlosser.


Uit de eerste brief van Paulus aan de Korintiërs 12, 12-30

Met een vergelijking, die in zijn tijd gebruikelijk was, stelt Paulus Christus gelijk aan een lichaam, waarvan christenen de ledematen zijn. Zij zijn zeer verscheiden, maar toch alle onmisbaar, zodat zij geroepen zijn tot wederzijds respect en verbondenheid. Maar het beginsel van hun leven en eenheid, is Christus.

Broeders en zusters,
een lichaam is een eenheid die uit vele delen bestaat; ondanks hun veelheid vormen al die delen samen één lichaam. Zo is het ook met het lichaam van Christus. Wij zijn allen gedoopt in één Geest en zijn daardoor één lichaam geworden; of we nu Joden of Grieken zijn, slaven of vrije mensen, we zijn allen van één Geest doordrenkt. Tegelijk bestaat een lichaam niet uit één deel, maar uit vele. Als de voet zou zeggen: ‘Ik ben geen hand, dus ik hoor niet bij het lichaam,’ hoort hij er dan werkelijk niet bij? En als het oor zou zeggen: ‘Ik ben geen oog, dus ik hoor niet bij het lichaam,’ hoort het er dan werkelijk niet bij? Als het hele lichaam oog zou zijn, waarmee zou het dan kunnen horen? Als het hele lichaam oor zou zijn, waarmee zou het dan kunnen ruiken? Maar God heeft juist alle lichaamsdelen hun eigen plaats gegeven, precies zoals Hij dat wilde. Als ze met elkaar slechts één lichaamsdeel zouden vormen, zou dat dan een lichaam zijn? Het is juist zo dat er een groot aantal delen is en dat die met elkaar één lichaam vormen. Het oog kan niet tegen de hand zeggen: ‘Ik heb je niet nodig,’ en evenmin kan het hoofd tegen de voeten zeggen: ‘Ik heb jullie niet nodig.’ Integendeel, juist die delen van het lichaam die het zwakst lijken zijn het meest noodzakelijk. 
De delen van ons lichaam waarvoor we ons schamen en die we liever bedekken, behandelen we zorgvuldiger en met meer respect dan die waarvoor we ons niet schamen. Die hebben dat niet nodig. God heeft ons lichaam zo samengesteld dat de delen die het nodig hebben ook zorgvuldiger behandeld worden, zodat het lichaam niet zijn samenhang verliest, maar alle delen elkaar met dezelfde zorg omringen. Wanneer één lichaamsdeel pijn lijdt, lijden alle andere mee; wanneer één lichaamsdeel met respect behandeld wordt, delen alle andere in die vreugde. Welnu, u bent het lichaam van Christus en ieder van u maakt daar deel van uit. 
God heeft in de gemeente aan allerlei mensen een plaats gegeven: ten eerste aan apostelen, ten tweede aan profeten en ten derde aan leraren. Dan is er het vermogen om wonderen te verrichten, de gave om te genezen en het vermogen om bijstand te verlenen, leiding te geven of in klanktaal te spreken. Is iedereen soms een apostel? Of een profeet? Is iedereen een leraar? Kan iedereen wonderen verrichten? Of kan iedereen genezen? Kan iedereen in klanktaal spreken en kan iedereen die uitleggen?


Alleluia.
De Heer heeft mij gezonden,
om aan armen het goede nieuws te brengen,
aan gevangenen hun vrijlating bekend te maken.
Alleluia.



Uit het evangelie volgens Lucas 1, 1-4 + 4, 14-21

Op basis van de levende traditie van de christelijke boodschap, die nog afkomstig is van de ooggetuigen van Jezus’ leven, wil Lucas een historische catechese geven over de Verlosser, om geloof in Hem op te wekken. Dit is de bedoeling van het Lucasevangelie dat we tot het einde van het liturgisch jaar zullen lezen. Op deze zondag horen wij Jezus verkondigen dat zijn komst de goddelijke beloften in vervulling doen gaan en de tijd van genade inzet.

Nadat reeds velen zich tot taak hebben gesteld om verslag te doen van de gebeurtenissen die zich in ons midden hebben voltrokken, en die ons zijn overgeleverd door degenen die vanaf het begin ooggetuigen zijn geweest en dienaren van het Woord zijn geworden, leek het ook mij goed om alles van de aanvang af nauwkeurig na te gaan en deze gebeurtenissen in ordelijke vorm voor u, hooggeachte Theofilus, op schrift te stellen, om u te overtuigen van de betrouwbaarheid van de zaken waarin u onderricht bent.

Vervuld met de kracht van de Geest keerde Jezus terug naar Galilea. Het nieuws over Hem verspreidde zich in de hele streek. Hij gaf de mensen onderricht in hun synagogen en werd door allen geprezen.
Hij kwam ook in Nazaret, waar Hij was opgegroeid, en volgens zijn gewoonte ging Hij op sabbat naar de synagoge. Toen Hij opstond om voor te lezen, werd Hem de boekrol van de profeet Jesaja overhandigd, en Hij rolde hem af tot de plaats waar geschreven staat: ‘De Geest van de Heer rust op Mij, want Hij heeft Mij gezalfd. Om aan armen het goede nieuws te brengen heeft Hij Mij gezonden, om aan gevangenen hun vrijlating bekend te maken en aan blinden het herstel van hun zicht, om onderdrukten hun vrijheid te geven, om een genadejaar van de Heer uit te roepen.’
Hij rolde de boekrol op, gaf hem terug aan de dienaar en ging weer zitten; de ogen van alle aanwezigen in de synagoge waren op Hem gericht.
Hij zei tegen hen: ‘Vandaag is de schrifttekst die jullie gehoord hebben in vervulling gegaan.’

Van Woord naar leven

Jezus rolde de boekrol op, gaf hem terug aan de dienaar en ging weer zitten; de ogen van alle aanwezigen in de synagoge waren op Hem gericht. Hij zei tegen hen: ‘Vandaag is de schrifttekst die jullie gehoord hebben in vervulling gegaan.’

Een twintigtal jaar geleden was ik enkele dagen op de heuvel van Taizé. Ik herinner me dat broeder Roger, die toen nog leefde, een korte uitleg gaf over deze woorden uit het evangelie. Ik kan hem niet woordelijk citeren, maar ik weet nog wel de essentie van wat hij zei. Hij zei namelijk dat de woorden die Jezus hier aanhaalde uit het Oude Testament volop leven krijgen in Christus, en als zodanig mogen gelezen worden als ‘nieuw’.

Waarom nieuw?
Wel, om de eenvoudige reden dat Jezus op die moment die woorden in ons hart legt, vol van genade. Hijzelf komt in het Woord aanwezig onder en in ons. En dat is dus meer dan louter kennis nemen van een oude tekst, of een tekst herinneren die we al eens gehoord hebben. Het is op die moment Jezus ontmoeten, en wel in heel zijn volheid; puur gebed dus.

Telkens wanneer we het Woord beluisteren, lezen, of reciteren, komt Jezus in ons hart, en zegt Hij met al zijn liefde: ‘Vandaag komt deze schriftlezing in jou in vervulling’.

‘In vervulling’ betekent niet enkel dat Jezus de vervulling is van de woorden die je aanhoort, maar ook dat deze woorden gestalte krijgen in je leven. Tenminste, dat is de bedoeling.

Daar waar armen bijgestaan worden, daar waar eenzamen bezocht worden, daar waar het broze omarmt wordt, daar waar de stervenden nabijheid genieten, daar waar mensen die weemoedig zijn beluisterd worden,… daar komt de Schrift in vervulling. Dat is de belichaming van het goede nieuws, van de blijde boodschap. Het is de roeping van de Kerk, de roeping voor ieder van ons.

Moge het Woord van God inderdaad z’n vervulling kennen door ons christelijk engagement in de wereld waartoe we gezonden zijn.

Laten we op deze ‘zondag van het Woord’ het Woord alle eer aandoen door het ten diepste te ontvangen, te beminnen en te koesteren. Laten we het in ons dagelijks leven handen en voeten geven; in naam van de Heer.

kris

Reageren of uitwisselen betreffende de overweging kan via de blog Van Woord naar leven.

Laten wij bidden

Vader,
geef dat wij het Woord uit de Schrift mogen beluisteren als Jezus die ons genadevol aanraakt. Moge deze ontmoeting ons doen zingen van uw Liefde; naar allen en alles.
Om deze genade bidden wij, in Christus, onze Broeder en Heer.
Amen.

 

De Bijbelteksten zijn ontleend aan de NBV21, © Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap.
De korte inleidingen op de lezingen zijn ontleend aan het week- en zondagmissaal, door de benedictijnen van de Sint-Andriesabdij en de norbertijnen van de abdijen Averbode, Postel en Tongerlo, o.l.v. Jos Van Der Veken, uitgegeven bij Brepols-Licap, © Brepols 2007.