zondag 3 in de veertigdagentijd – A

Uit het boek Exodus 17, 3-7

De derde belangrijke etappe in de heilsgeschiedenis is de uittocht door de woestijn. God stelt er zijn volk op de proef en het volk beproeft er zijn God. Gekweld door de dorst twijfelt Israël aan Gods trouw. Op Mozes’ verzoek doet God wonderbare dingen. Water laat Hij ontspringen uit de rots.

In die dagen leden de Israëlieten hevige dorst en bleef het klagen. ‘Waarom hebt u ons weggehaald uit Egypte?’ zeiden ze tegen Mozes. ‘Om ons van dorst te laten sterven, met onze kinderen en ons vee?’
Mozes riep luid de Heer aan. ‘Wat moet ik met dit volk beginnen?’ vroeg hij. ‘Er hoeft niet veel meer te gebeuren of ze stenigen mij!’ 
De Heer antwoordde Mozes: ‘Ga samen met een aantal van de oudsten van Israël voor het volk uit. Neem de staf waarmee je op de Nijl hebt geslagen in je hand en ga op weg. Ik zal je opwachten op de rots bij de Horeb. Als je op de rots slaat, zal er water uit stromen, zodat het volk te drinken heeft.’
Mozes deed dit, in het bijzijn van de oudsten van Israël. Hij noemde die plaats Massa en Meriba, omdat de Israëlieten Mozes daar verwijten hadden gemaakt en omdat ze daar de Heer op de proef hadden gesteld door te vragen: ‘Is de Heer nu in ons midden of niet?’

Gezongen antwoordpsalm 95

(tekst onder geluidsfragment)

Refr.: Luister heden naar Gods stem; wees niet halsstarrig.

Kom, laat ons de Heer met gejubel begroeten,
juichen wij toe de Rots van ons heil.
Laat ons verschijnen voor Hem met een lofzang,
Hem met liederen eren.

Kom, werpen wij ons aanbiddend ter aarde,
knielen wij neer voor Hem die ons schiep.
Hij is onze God en wij zijn volk,
Hij is de herder en wij zijn kudde.

Luister heden dan naar zijn stem:
‘Wees niet halsstarrig als eens in Meriba,
waar uw vaderen Mij wilden tarten
ofschoon zij mijn daden hadden gezien.’

Uit de brief van Paulus aan de Romeinen 5, 1-2 + 5-8

Om onze dorst te lessen op de weg van onze uittocht en om onze hoop levendig te houden, hebben wij de heilige Geest ontvangen. Hij is het levend water dat in ons murmelt: ‘Kom naar de Vader’.

Broeders en zusters,
Nu wij rechtvaardig verklaard zijn op grond van geloof, leven we in vrede met God, door onze Heer Jezus Christus. Dankzij Hem hebben we door het geloof toegang gekregen tot Gods genade, die ons fundament is, en mogen we ons laten voorstaan op de hoop om in zijn luister te delen. Deze hoop zal niet worden beschaamd, omdat Gods liefde in ons hart is uitgegoten door de heilige Geest, die ons gegeven is. 
Toen wij nog hulpeloos waren is Christus immers voor ons, die op dat moment nog schuldig waren, gestorven. Er is bijna niemand die voor een rechtvaardig mens wil sterven; slechts een enkeling durft voor een goed mens zijn leven te geven. Maar God bewijst ons zijn liefde, doordat Christus voor ons gestorven is toen wij nog zondaars waren. 

Vers voor het evangelie (Joh 4, 15a)

Geef mij van het levend water, Heer,
dan zal ik geen dorst meer hebben.

Uit het evangelie volgens Johannes 4, 5-42

De ontmoeting van Jezus met de Samaritaanse vrouw is voor Johannes een gelegenheid om de opeenvolgende fasen in het geloofsproces van een mens te schetsen. Het geloof wordt opgewekt door het getuigenis van anderen of door een sprekend feit. Zo komt het tot een persoonlijke ontmoeting met onze Redder. Wij erkennen Hem na een dialoog die soms met aarzelingen en terughoudendheid gepaard gaat. De gelovige wordt in Jezus’ mysterie ingewijd door de Geest. Daardoor wordt hij uitgenodigd zijn leven te veranderen. De bekeerling wordt leerling.

Jezus kwam bij de Samaritaanse stad Sichar, dicht bij het stuk grond dat Jakob aan zijn zoon Jozef gegeven had, waar de Jakobsbron is. Jezus was vermoeid van de reis en ging bij de bron zitten; het was rond het middaguur. 
Toen kwam er een Samaritaanse vrouw water putten. Jezus zei tegen haar: ‘Geef Mij wat te drinken.’ Zijn leerlingen waren namelijk naar de stad gegaan om eten te kopen. 
De vrouw antwoordde: ‘Hoe kunt U, als Jood, mij om drinken vragen? Ik ben immers een Samaritaanse!’ (Joden gaan namelijk niet met Samaritanen om.) 
Jezus zei tegen haar: ‘Als u wist wat God wil geven, en wie het is die u om water vraagt, zou u Hém erom vragen en dan zou Hij u levend water geven.’ 
‘Maar heer,’ zei de vrouw, ‘U hebt geen emmer, en de put is diep – waar wilt U dan levend water vandaan halen? U kunt toch niet meer dan Jakob, onze voorvader? Hij heeft ons die put gegeven en er zelf nog uit gedronken, en ook zijn zonen en zijn vee.’ 
Jezus antwoordde: ‘Iedereen die dit water drinkt zal weer dorst krijgen, maar wie het water drinkt dat Ik hem geef, zal nooit meer dorst krijgen. Het water dat Ik geef, zal in hem een bron worden waaruit water opwelt dat eeuwig leven geeft.’ 
‘Geef mij dat water, heer,’ zei de vrouw, ‘dan zal ik geen dorst meer hebben en hoef ik ook niet meer hierheen te komen om water te putten.’ 
Toen zei Jezus tegen haar: ‘Ga uw man eens roepen en kom dan weer terug.’ 
‘Ik heb geen man,’ zei de vrouw.
‘U hebt gelijk als u zegt dat u geen man hebt,’ zei Jezus,‘ u hebt vijf mannen gehad, en degene die u nu hebt is uw man niet. Wat u zegt is waar.’ 
Daarop zei de vrouw: ‘Ik begrijp dat U een profeet bent, heer. Onze voorouders vereerden God op deze berg, en bij u zegt men dat in Jeruzalem de plek is waar God vereerd moet worden.’ 
‘Geloof Me,’ zei Jezus, ‘er komt een tijd dat jullie noch op deze berg, noch in Jeruzalem de Vader zullen aanbidden. Jullie vereren wat je niet kent, wij vereren wat we kennen; de redding komt immers van de Joden. Maar er komt een tijd, en die tijd is nu gekomen, dat wie de Vader echt aanbidt, Hem aanbidt vervuld van Geest en waarheid. De Vader zoekt mensen die Hem zo aanbidden, want God is Geest, dus wie Hem aanbidt, moet dat doen vervuld van Geest en waarheid.’ 
De vrouw zei: ‘Ik weet wel dat de messias zal komen,’ (dat betekent ‘gezalfde’) ‘wanneer hij komt zal hij ons alles vertellen.’ 
Jezus zei tegen haar: ‘Ik ben het, degene die met u spreekt.’

Op dat moment kwamen zijn leerlingen terug, en ze verbaasden zich erover dat Hij met een vrouw in gesprek was. Toch vroeg niemand: ‘Waar bent U op uit?’ of: ‘Waarom spreekt U met haar?’ 
De vrouw liet haar kruik staan, ging terug naar de stad en zei tegen de mensen daar: ‘Kom mee, er is iemand die alles van mij weet. Zou dat niet de messias zijn?’ 
Toen gingen de mensen de stad uit, naar Hem toe.

Intussen zeiden de leerlingen tegen Jezus: ‘Rabbi, U moet iets eten.’ 
Maar Hij zei: ‘Ik heb voedsel dat jullie niet kennen.’ 
‘Zou iemand Hem iets te eten gebracht hebben?’ zeiden ze tegen elkaar. 
Maar Jezus zei: ‘Mijn voedsel is: de wil doen van Hem die Mij gezonden heeft en zijn werk voltooien. Zeggen jullie niet: “Nog vier maanden en dan komt de oogst”? Ik zeg jullie dit: kijk om je heen, dan zie je dat de velden rijp zijn voor de oogst! Nu al krijgt de maaier zijn loon en verzamelt hij vruchten voor het eeuwige leven, zodat de zaaier en de maaier tegelijk feest kunnen vieren. Hier is het gezegde van toepassing: De een zaait, de ander maait. Ik stuur jullie eropuit om een oogst binnen te halen waarvoor je geen moeite hebt hoeven doen; dat hebben anderen gedaan en jullie maken hun werk af.’

In die stad kwamen veel Samaritanen tot geloof in Hem door het getuigenis van de vrouw: ‘Hij weet alles van mij.’ 
Ze gingen naar Hem toe en vroegen Hem bij hen te blijven.
Toen bleef Hij nog twee dagen. 
Nog veel meer mensen kwamen tot geloof door wat Hij zei; ze zeiden tegen de vrouw: ‘Wij geloven nu niet meer om wat jij gezegd hebt, maar we hebben Hem zelf gehoord en we weten dat Hij werkelijk de redder van de wereld is.’

Van Woord naar leven

Vandaag inspireerde ik me op een homilie van Romain Debbaut ontleend aan preken.be

Geliefde mensen,
dit tamelijk lang evangelie is bijzonder rijk aan inhoud. Het doopsel, de werking van de Geest van God in de mens, bekering, inzicht,… het zit er allemaal in. Maar het is ook en vooral het verhaal van een ontmoeting, en laten we daar wat dieper naar kijken.

Een ontmoeting dus, en wàt voor een ontmoeting! Om te beginnen: Jezus mag daar eigenlijk niet zijn, want Samaria, dat is voor rechtgeaarde joden te mijden gebied. Samaritanen zijn immers niet ‘zuiver op de graat’. Tijdens de ballingschap hebben ze zich vermengd met de Assyriërs, zodat er onecht bloed door hun aderen vloeit, en ook hun geloof is niet wat het moet zijn. Wie op reis is, kan Samaria maar beter vermijden, en trek je er toch doorheen, dan ben je meteen onrein  en mag je zelfs voor een bepaalde tijd de tempel niet meer binnen. En wat doet Jezus? Dwars tegen dat religieuze fanatisme en racisme in trekt Hij wél door Samaria.

Maar Jezus gaat nog véél verder. Het is op het middaguur, het is snikheet en Hij heeft dorst. Dus vraagt Hij aan een vrouw die daar water komt putten om Hem te drinken te geven. Hij bakt het dus héél  bruin: niet alleen gaat Hij door verboden gebied, Hij spreekt ook nog iemand aan, en dan nog wel een vrouw! Welnu, dat kán niet; een joodse man kán en mág in het openbaar geen vrouw aanspreken, zelfs niet zijn eigen vrouw, zijn zus of zijn moeder. Vandaar de stomverbaasde reactie van die Samaritaanse: ‘Hoe kunt U, een jood, aan mij, een Samaritaanse, en bovendien een vrouw, te drinken vragen?’

Jezus sloopt hier dus in één keer een aantal metersdikke muren die door mensen rond andere mensen werden opgetrokken, muren waarmee de ene mens de andere voortdurend in zijn  eigen privé-gevangenis opsluit. ‘Weg daarmee’, zegt Jezus, ‘want iedereen is een kind van God, ook de Samaritanen, ook de vrouwen, ook dié vrouw’.

Ook dié  vrouw, inderdaad, want het is een vrouw ‘met een reukje aan’. Waarom komt ze anders in de ondraaglijke hitte van het middaguur, als iedereen siësta houdt, in haar eentje water putten? Water halen doen de vrouwen ’s morgens, én in groep. Dat is veiliger, want de put ligt een heel eind buiten de stad, en het is ook gezelliger, want de put is bij uitstek de plaats waar vrouwen elkaar ontmoeten. Water putten is dus een sociaal gebeuren, en daar hoort die vrouw blijkbaar niet bij. Waarom blijkt verder in het verhaal, waar Jezus zegt dat ze al vijf mannen heeft gehad, en dat de man met wie ze nu samenleeft niet háár man is; wat ze ook beaamt. Die vrouw zal dus wel geweten hebben waarom ze liefst niet in het  gezelschap van andere vrouwen was. Meer dan waarschijnlijk was ze daar ook niet echt gewenst.

En tóch heeft Jezus precies met dié vrouw een bijzonder diepgaand religieus gesprek. Jezus dialogeert met haar over het levende water, wat staat voor het échte leven dat van God komt en dat Hij – Jezus – geeft. Hij heeft het met haar over aanbidding in geest waarheid, én over christelijke zending. En Jezus gaat nog verder: Hij zegt iets dat Hij anders zo goed als nooit zegt, namelijk: Ik ben de Messias. En dat allemaal tegen die half-heidense Samaritaanse, tegen die vrouw ‘met een reukje aan’, die vrouw die zich  in de gemeenschap niet kon of durfde vertonen.

We kennen het vervolg: die vrouw is zo  gepakt dat ze meteen Jezus’ eerste missionaris wordt. Want dát is ze inderdaad: Jezus’ eerste missionaris. Ze laat haar kruik achter en loopt naar de stad. En zij, die zich een uur voordien niet in het openbaar durfde of kon vertonen, zet nu onbevreesd de hele stad op stelten. En hoe sterk ze moet geworden zijn, blijkt overduidelijk uit het feit dat ze haar nog geloven ook. Ze gaan met haar mee, en zo ontmoeten ook zij Jezus, en velen komen tot geloof; zo staat er.

Zusters en broeders, Jezus geeft ons hier een harde en klare les. Want hoe gemakkelijk staan wij niet klaar met ons oordeel, ons vooroordeel? ‘Die deugt niet, dat weet toch iedereen.’ En: ‘Aan die moet je niets vragen, want die wil toch niet helpen.’ Of: ‘Wat  zou die daar nu van weten, die kan toch niets.”
‘Hou daarmee op’, zegt  Jezus. ‘Geloof  in het goede van de mens, wees barmhartig, spreek in naam van God,… en je zult verstomd staan over de inzet, de verborgen kwaliteiten, het geloof en de geestdrift dat je zult ontmoeten in de mens. Hou op met mensen af te schieten nog voor ze een woord gesproken of een voet verplaatst hebben. Geloof  in elkaar, bevestig  elkaar, zoals Ik geloof in u en zoals Ik u bevestig in uw menszijn.’

Geliefde mensen, laten we geen angst hebben in naam van de Heer anderen te ontmoeten, hen op te wachten, naar hen toe te gaan, diep gelovend dat Hij – ook door ons heen – het levende water geeft dat leven geeft; écht leven.

Laten wij bidden …

Goede Vader,
mogen wij – in Christus –
ons gezonden weten
ieder te ontvangen,
ook in zijn of haar
zogenaamde misstappen.
Moge uw barmhartigheid
het hart zijn
van iedere ontmoeting.
Door Christus,
onze Broeder en Heer.
Amen.

 

 

Reageren of uitwisselen betreffende de overweging kan via de blog Van Woord naar leven.

De Bijbelteksten zijn ontleend aan de NBV21, © Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap.
De korte inleidingen op de lezingen zijn ontleend aan het week- en zondagmissaal, door de benedictijnen van de Sint-Andriesabdij en de norbertijnen van de abdijen Averbode, Postel en Tongerlo, o.l.v. Jos Van Der Veken, uitgegeven bij Brepols-Licap, © Brepols 2007.