zondag 3 in de veertigdagentijd – B

Uit het boek Exodus 20, 1-17

Nadat God zijn volk heeft gered uit de slavernij, biedt Hij het de Wet aan. De vrijheidskeuze van het Verbond tussen twee partners, die met elkaar in dialoog treden. Gods jaloerse liefde voor Israël vraagt als wederdienst een absolute trouw.

In die dagen prak God deze woorden:
‘Ik ben de Heer, uw God, die u uit Egypte, uit de slavernij, heeft bevrijd. Vereer naast mij geen andere goden. Maak geen godenbeelden, geen enkele afbeelding van iets dat in de hemel hier boven is of van iets beneden op de aarde of in het water onder de aarde. Kniel voor zulke beelden niet neer, vereer ze niet, want Ik, de Heer, uw God, duld geen andere goden naast mij. Voor de schuld van de ouders laat ik de kinderen boeten, en ook het derde geslacht en het vierde, wanneer ze mij haten; maar als ze mij liefhebben en doen wat Ik gebied, bewijs Ik hun mijn liefde tot in het duizendste geslacht.
Misbruik de Naam van de Heer, uw God, niet, want wie zijn Naam misbruikt laat Hij niet vrijuit gaan.
Houd de sabbat in ere, het is een heilige dag. Zes dagen lang kunt u werken en al uw arbeid verrichten, maar de zevende dag is een rustdag, die gewijd is aan de Heer, uw God; dan mag u niet werken. Dat geldt voor u, voor uw zonen en dochters, voor uw slaven en slavinnen, voor uw vee, en ook voor vreemdelingen die bij u in de stad wonen. Want in zes dagen heeft de Heer de hemel en de aarde gemaakt, en de zee met alles wat er leeft, en op de zevende dag rustte Hij. Daarom heeft de Heer de sabbat gezegend en heilig verklaard.
Toon eerbied voor uw vader en uw moeder. Dan wordt u gezegend met een lang leven in het land dat de Heer, uw God, u geven zal.
Pleeg geen moord.
Pleeg geen overspel.
Steel niet.
Leg over een ander geen vals getuigenis af.
Zet uw zinnen niet op het huis van een ander, en evenmin op zijn vrouw, op zijn slaaf, zijn slavin, zijn rund of zijn ezel, of wat hem ook maar toebehoort.’

Heel het volk was getuige van de donderslagen en lichtflitsen, het schallen van de ramshoorn en de rook die uit de berg kwam. Bij die aanblik deinsden ze achteruit, en ze bleven op grote afstand staan.
Ze zeiden tegen Mozes: ‘Spreekt u met ons, wij zullen naar u luisteren. Maar laat God niet met ons spreken, want dan sterven we.’
Maar Mozes antwoordde: ‘Wees niet bang, God is gekomen om u op de proef te stellen en u met ontzag voor Hem te vervullen, zodat u niet meer zondigt.’

Psalm 19, 8-11

Refr.: Heer, uw woorden zijn woorden van eeuwig leven.

De wet van de Heer is volmaakt:
levenskracht voor de mens.
De richtlijn van de Heer is betrouwbaar:
wijsheid voor de eenvoudige.

De bevelen van de Heer zijn eenduidig:
vreugde voor het hart.
Het gebod van de Heer is helder:
licht voor de ogen.

Het ontzag voor de Heer is zuiver,
houdt stand, voor altijd.
De voorschriften van de Heer zijn waarachtig,
rechtvaardig, geheel en al.

Ze zijn begeerlijker dan goud,
dan fijn goud in overvloed,
en zoeter dan honing,
dan honing vers uit de raat.

Uit de eerste brief van Paulus aan de Korintiërs 1, 22-25

Het buitensporige in de liefde maakt hen die liefhebben kwetsbaar. De dwaasheid van Gods liefde toont zich in de zwakheid van de Gekruisigde.

Broeders en zusters,
de Joden vragen om wonderen en de Grieken zoeken wijsheid, maar wij verkondigen een gekruisigde Christus, voor Joden aanstootgevend en voor heidenen dwaas. Maar voor wie geroepen zijn, zowel Joden als Grieken, is Christus Gods kracht en wijsheid, want het dwaze van God is wijzer dan mensen, en het zwakke van God is sterker dan mensen.

Kyrie eleison
Schep in mij een zuiver hart,
mijn God,
dat mijn mond uw lof kan zingen.
Kyrie eleison

Uit het evangelie volgens Johannes 2, 13-25

Jezus drijft de kooplieden uit de tempel. Daardoor wijst Hij tegelijk op drie feiten: de jaloerse liefde van zijn Vader, de verinnerlijking van de eredienst en een radicaal nieuwe opvatting over de plaats waar wij God ontmoeten. Die plaats is de persoon van de Verrezene, Jezus zelf.

Kort voor Pesach, het Joodse paasfeest, reisde Jezus naar Jeruzalem. Daar trof Hij op het tempelplein de handelaars in runderen, schapen en duiven aan, en de geldwisselaars die daar altijd zaten.
Hij maakte een zweep van touw en joeg ze allemaal de tempel uit, met hun schapen en runderen. Hij smeet het geld van de wisselaars op de grond, gooide hun tafels omver en riep tegen de duivenverkopers: ‘Weg ermee! Jullie maken een markt van het huis van mijn Vader!’
Zijn leerlingen dachten aan wat er geschreven staat: ‘De hartstocht voor uw huis zal mij verteren.’
Maar de Joden vroegen: ‘Met welk teken kunt U bewijzen dat U dit mag doen?’
Jezus antwoordde hun: ‘Breek deze tempel maar af, en Ik zal hem in drie dagen weer opbouwen.’
‘Zesenveertig jaar heeft de bouw van deze tempel geduurd’, zeiden de Joden, ‘en U wilt hem in drie dagen weer opbouwen?’
Maar Hij sprak over de tempel van zijn lichaam.
Na zijn opstanding uit de dood herinnerden zijn leerlingen zich dat Hij dit gezegd had, en zij geloofden de Schrift en alles wat Jezus gezegd had.
Toen Jezus op Pesach in Jeruzalem was, kwamen veel mensen tot geloof in zijn naam, omdat ze de wondertekenen zagen die Hij deed.
Maar Jezus had geen vertrouwen in hen, omdat Hij hen allemaal kende, en niemand hoefde Hem iets over de mens te vertellen, want Hij wist zelf wat er in een mens omgaat.

Van Woord naar leven

In alle godsdiensten zoeken mensen naar zeer concrete plaatsen waar zij God kunnen ontmoeten. De vorige zondagen hoorden wij hoe het Oude Testament twee plaatsen voorstelde: de woestijn en de berg. Maar door de verdere geschiedenis van het Joodse volk was bij hen het besef gegroeid dat dé plaats waar zij God voorál konden ervaren, toch wel de tempel was, gebouwd op de Sionsberg binnenin Jeruzalem, de samenvatting en het toppunt van alle andere plekken van godsopenbaring.

Op vele generaties joden die de tempel van Jeruzalem bezochten moet die plek een geweldige indruk hebben gemaakt. Als de naderende pelgrims hem van op de omringende heuvels voor het eerst konden zien, dan schoot hun gemoed vol en begonnen ze psalmen te zingen: “Ik was verheugd toen ik het hoorde: “Wij gaan op weg naar het huis van de Heer.” En nu staan wij voor uw poorten, op uw grond, Jeruzalem” (ps. 122). De tempel was de ruimte waar God onder zijn mensen aanwezig kwam. Daar konden zij tot Hem bidden en werden zij bewust van zijn grote gaven. “Uw genade beseffen wij, God, hier in het hart van uw tempelberg” (ps 48). Daar konden zij Jahweh hun dankbaarheid tonen. Zij droegen Hem daarom een offer op, een geslacht dier, ieder volgens zijn vermogen. Daarmee toonden zij Jahweh dat zij wilden leven naar zijn wetten. En in het heilige der heilige stond de Ark van het Verbond. Waarlijk, de tempel was gedurende eeuwen dé plek geworden van de “verbondenheid” tussen God en de mensen.

Nu heb ik het toch wel ideaal voorgesteld. Zo was zeker, de oorspronkelijke bedoeling geweest, maar in Jezus’ tijd was de werkelijkheid toch wat anders. Toen was de tempel verworden tot een plaats van formalisme, geld en macht. De priesterkaste die baas was binnen de tempelomheining sloot er met haar eigen politiewacht iedereen buiten wie zij wilde. De prachtige psalmgebeden waren tot formules geworden die men afdreunde. En om de offerdieren te kopen – zo hadden de priesters beslist – mocht alleen het eigen joodse tempelgeld worden aanvaard, en niet de gangbare, romeinse munten, die iedereen gebruikte. Daardoor was op het voorplein van die tempel een winstgevende handel ontstaan van kooplui en geldwisselaars. Ook vandaag bestaat nog steeds het gevaar dat op bepaalde religieuze plekken het huis van de ontmoeting met God ontaardt tot een plaats waar priesters, handige kooplui en geld de macht in handen krijgen. Tegen die verwording van de tempel treedt Jezus op, in heftige verontwaardiging en Hij voorspelt de vernietiging van dat soort bouwwerken, die van toen en die van nu.

Jezus biedt een nieuwe “tempel” aan, een nieuwe plaats van godsontmoeting, zijn eigen Lichaam. en daarmee wordt niet zijn zijn aardse lichaam bedoeld, want ook dat zal worden afgebroken, wel zijn nieuw, verrezen Lichaam, nl. zijn kerkgemeenschap, die samenkomt rond zijn tafel, zijn brood en zijn beker, om Hem te gedenken. Die “nieuwe, geestelijk tempel” zijn wij. Jezus’ nieuw Lichaam, dat wij vormen, dat vervult uiteindelijk de taak die met de oude tempel was bedoeld: nl. Gods woning te zijn onder de mensen. In de eucharistieviering komen wij samen als gemeenschap om God te danken om zijn gaven. Daar is het dat wij Hem een “offer” brengen, maar dan wel een offer van een heel anders soort. Niet de bloedige offers van dieren, wel de bereidheid van ons hart om te vergeven en te delen met de zwakkeren. Hier is het dat wij zijn liefdeverbondenheid met ons regelmatig gedenken en vieren.

Hebben wij in onze tijd nog bevoorrechte plekken om God te ontmoeten? Zeker, maar in het christendom liggen die vooral in de mensen. Ondanks het misschien prachtige kerkgebouw dat u bezoekt deze zondag durf ik zeggen: in de christelijke gemeenschap gaat het niet in de eerste plaats om bouwwerken en stenen, maar zijn de mensen, is de gemeenschap het belangrijkste. Een kerk die gebroken mensen opneemt, wordt niet afgebroken.

Waar is God dus voortaan vooral te ontmoeten? Niet in één of andere stenen machtstempel, die toch verwoest zal worden, maar wel in een gemeenschap van zondige, maar vierende en anderen dienende gelovigen, die stilaan meer en meer Jezus’ nieuw Lichaam vormen, als wij leven vanuit zijn Geest: dankend, delend, dienend.

Kom dan aan zijn tafel. Ontvang zijn gaven. Deel zijn liefde met anderen. En word zo, meer en meer, zijn nieuw, verrezen Lichaam, dé plaats waar God tegenwoordig komt om, doorheen ons, onze wereld van vandaag te ontmoeten,  te beminnen en te bevrijden tot een menswaardige wereld.

Frans Mistiaen, sj

Laten wij bidden

Heer,
open onze harten, opdat wij de taal van uw tekenen verstaan. Leer ons begrijpen dat Gij het zijt die met ons gaat uit het land der verdrukking naar een leven in vrijheid.
In uw naam. Amen.

De Bijbelteksten zijn ontleend aan de NBV21, © Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap.
De korte inleidingen op de lezingen zijn ontleend aan het week- en zondagmissaal, door de benedictijnen van de Sint-Andriesabdij en de norbertijnen van de abdijen Averbode, Postel en Tongerlo, o.l.v. Jos Van Der Veken, uitgegeven bij Brepols-Licap, © Brepols 2007.